34 DONDERDAG '23 MAART 1905. verkeer vermeerdert gestadig en zal nog meer tt^enemen bij verbetering der vaart. Waar dus het verkeer te water toe zal nemen en in de regeling omtrent de opening der bruggen geen verandering zal kunnen worden gebracht, daar is het duidelijk dat het landverkeer het gelag zal moeten betalen. De heer Juta heeft aangehaald wat in 4883 is gebeurd, maar het is mij niet duidelijk wat daarmede de bedoeling was en het verband daarvan met deze discussie ontgaat mij. Toen stond men voor een geheel nieuwe zaak, nu bekijkt men die zaak met een 20-jarige ondervinding. Wat de toen malige Raad heeft gedaan om de vaart door de gemeente te krijgen, neem ik niet kwalijk, en vermoedelijk anderen ook niet, maar dit bindt ons niet. In de wijze waarop de heer Juta uit het rapport van den Havenmeester tracht te bewijzen dat er voordeelen aan het behoud der vaart zijn verbonden, wensch ik hem niet te volgen. Hij heeft hier een greep gedaan, daar een greep gedaan, hij heeft alle aandacht geschonken aan die winkel schuitjes, en toen ik den heer Juta zoo hoorde spreken, dacht ik onwillekeurig aan het verschil, dat twee menschen hebben over den smaak van een taart. De een neemt er een krent uit en beweert dat zij zoet is, de ander neemt er een kruid nagel uit, om te bewijzen, dat dit niet zoo is. Zoo ook hier: dat rapport moet men niet uit zijn verband rukken en het gaan ontleden, want dan is er alles uit te bewijzen, zoowel het voor als het tegen, en de heer Juta is er dan ook m. i. op deze wijze niet in geslaagd te bewijzen, dat men eenig voordeel heeft van de doorvaart door Leiden. Verder is als nieuw argument door den heer Juta aange voerd, dat in den tijd dat de vaart door Leiden loopt, nieuwe stoomboot verbindingen zijn tot stand gekomen en dan wordt daar in één adem bijgevoegd, dat de winkeliersstand in dien tijd is vooruitgegaan. M. d. V.! Dat zijn zoo van die argu menten, die een bewijs leveren van de zwakheid van hetgeen men hier wil bewijzen. Want om dat te doen zou men moeten teruggaan tot het jaar 1883. Het betreft dus een tijd perk van ruim '20 jaar en in dien tijd zal bijna elke ge meente in ons vaderland, die aan een watertje ligt, in scheep vaartverkeer zijn vooruitgegaan. En wanneer dit argument eenige waarde zal hebben, dan zouden wij van andere ge meenten over het geheele land statistieken moeten hebben betreffende de vermeerdering van scheepvaartverbindingen. Maar zoo als het argument hier, zonder nadere toelichting, in het debat wordt gebracht, kan ik er niet de minste waarde aan hechten. De heer Juta heeft het woord voorloopig gebezigd ik geloof ook het hier voorloopig bij te kunnen laten. Na het geen de heer Juta in het midden heeft gebracht, ben ik des te meer overtuigd, dat het belang van Leiden is, dat de vaart zoo spoedig mogelijk uit de bebouwde kom worde verlegd. De heer Pera. M. d. V. Ik begin met een woord van lof uit te spreken aan het adres van den heer Juta voor de wijze, waarop hij een moeilijk te verdedigen zaak toch heeft trach ten te verdedigen. Ik moet er met een enkel woord tegen opkomen, dat de wijze, waarop door het Leidsch Dagblad omtrent deze aan gelegenheid'is geschreven, door den heer Juta is genoemd: een stelselmatig stemming maken. Bij mij rijst deze vraag: welke reden zou het Leidsch Dagblad kunnen hebben om het er op toe te leggen in eene bepaalde richting een overtuiging te doen postvatten. Ik zie niet in, dat het Leidsch Dagblad daarbij eenig belang zou hebben. Het wil mij voorkomen, dat de heer Juta wel met eenig leedwezen een zaak heeft zien bestrijden, die liever naar zijn oordeel verdedigd moest worden. Maar dan gaat het toch niet aan te zeggen, dat er stelselmatig stemming gemaakt is. Ik wil schrede voor schrede den heer Juta niet volgen voorloopig wil ik slechts een paar opmerkingen maken. Het wil mij voorkomen, dat de heer Juta te veel vasthoudt aan de gedachte, die 20 jaar geleden voorzat, toen men er voor ijverde om de doorvaart door Leiden tot stand te brengen. Maar men is thans vrij algemeen tot de overtuigiug gekomen, dat de gekoesterde verwachtingen van dien tijd niet verwezen lijkt zijn geworden. Niemand in den Raad zal het dunkt mij tegenspreken, dat waar het zoo moeilijk blijkt, het bewijs te leveren, dat de doorvaart door Leiden werkelijk voordeel aan gebracht heeft, die voordeelen niet bijzonder groot kunnen wezen. Dan dient direct deze vraag te volgen of, waar die voordeelen moeilijk te vinden zijn. de uitgaven te rechtvaar digen ziin, die de Gemeente in deze zaak ten koste moet leggen. De heer Juta heeft met nadruk gewezen op de bezwaren bij vaartverlegging, die ontstaan zullen buiten Leiden. De heer Korevaar heeft deze reeds terug gebracht tot den weg langs den Hoogen Rijndijk. Maar mag ik er dan toch nog even op wijzen, dat waar op een enkelen weg buiten Leiden eenig bezwaar zal ontstaan voor de bezoekers onzer gemeente langs dien weg, wij daarvoor ook verlost worden van de bezwaren, die thans bestaan door zeven draaiende bruggen in onze stad. En mij dunkt, dat dit wel onder het oog mag worden gezien. Want wanneer de doorvaart zal worden opge heven, zullen daardoor zeven bruggen, waarvan wij nu den last ondervinden, vrij komen, waarvoor dan slechts twee bruggen in de plaats zullen komen. En de zeven bruggen, die wij thans hebben, stremmen toch oneindig meer het ver keer, bevinden zich juist in het centrum van alle beweging, dan de twee bruggen, die aan den buitenkant van de stad liggen. Wanneer op dit oogenblik nog moest beslist worden over hetgeen in 1883 besloten is, dan zouden de zaken geheel anders staan. Maar nu, met de wetenschap, die wij door de ondervinding zijn deelachtig geworden, meen ik volmondig te mogen zeggen, en de Gemeenteraad zal het ongetwijfeld met mij eens zijn, dat er thans geen reden is om nog meerdere uitgaven te doen en nog grooter hinder in het verkeer te doen ontstaan. Het wil mij voorkomen, dat dat al zeer ondoel matig zou wezen. De heer Juta zit niet alleen in het Dage- lijksch Bestuur van onze gemeente, hij heeft ook zitting in de Kamer van Koophandel. Nu heeft het inderdaad mijne aandacht getrokken, dat de Kamer van Koophandel begint met deze uitdrukking: »De Kamer wenscht ook nu weder vast te houden aan hare uitspraak van 3 September 1901." Wenscht vast te houden? Wanneer hier was gezegdziet zich verplicht vast te houden, door omstandigheden daartoe gedwon gen, dan lag daarin voor mij een argument. In dit geval zou ik zeggen: men houdt vast aan iets, dat men eenmaal zoo heeft ingezien, maar waaromtrent in den loop der tijden is gebleken, dat het uitgangspunt en de verwachting niet juist zijn geweest. Wij hebben zeer zeker ook op de geschiedenis te letten, maar dan is dat vooral het onderzoek naar de ervaring, die is opgedaan; dan moet dat in het bijzonder zijn de vraag naar het resultaat van de doorvaart door Leiden. De Kamer van Koophandel wijst er verder op, dat het College van Gedeputeerde Staten destijds de voordeelen erkend heeft, voor Leiden verkregen door de doorvaart. Ook thans worden die erkend, zegt de Kamer van Koophandel. Ik moet opmerkendat wel in den beginne door Gedeputeerde Staten de verwachting is uitgesproken, dat er voor Leiden voordeelen aan verbonden zouden zijn, maar later werden die voordeelen blijkbaar in twijfel getrokken, in elk geval als niet overwe gend beschouwd, want toen kwamen Gedeputeerde Staten wijzen op de voordeelenvoor Leiden verbonden aan eene verlegging der vaart. Blijkbaar is dus het oordeel van Gede puteerde Staten in dien tusschentijd gewijzigd. 11c wil er dit nog aan toevoegen. Door den heer Korevaar is met een enkel woord gezegd, dat de kosten, die wij verplicht zijn te dragen, als wij dien nieuwen toestand gaan scheppen, onmoge lijk zijn te bepalen. Wanneer men eenmaal komt tot het uit diepen en verbreeden van de vaargeul volgt wellicht een drukker verkeer en het passeeren van grootere schepen. De gevolgen van de meerdere en sterkere beweging in het water voor kaaien en wallen en de kosten voor herstelling, daaraan verbonden, zijn moeilijk te voorzien, maar het is te verwach ten, dat zij in de toekomst aanzienlijk zullen wezen. En nu zie ik hoegenaamd niet in, dat Leiden op eenigerlei wijze schade zou behoeven te lijden van een wijziging in de richting van de vaart. De toegang tot Leiden blijft geheel en al geopend In het betoog van den heer Juta schemerde haast doordat buiten Leiden dammen zullen worden gelegd en dat dan geen schip meer binnen Leiden zal kunnen komen. De toegang tot Leiden blijft geopend; wie binnen Leiden wil wezen kan er komen. En, mijnheer de Voorzitter, om nu tot de slotsom van mijn betoog te komenheb ik de eer voor te stellen de navolgende motie: »De Raad, van oordeel, dat de vaart door Leiden niet is in het belang van de burgerij, noodigt Burg. en Weth. uit te willen onderhandelen met Gedeputeerde Staten, opdat op de voor Leiden meest gewenschte wijze de vaart langs Leiden worde verlegd." De Voorzitter. Mag ik opmerken, dat deze motie geheel overbodig is. Indien de heer Pera stemt tegen het eerste punt van hetgeen Burg. en Weth. voorstellen, dan zal hij zijn doel evenzeer bereiken. De indiening van deze motie zou de behandeling van de zaak niet vereenvoudigen, en men kan hetzelfde doel veel gemakkelijker bereiken, zooals ik opmerkte. De heer Pera. M. d. V. Het was mij niet duidelijk of een motie, als ik voorstelde, noodig was om tot eene door mij gewenschte beslissing te komen. Nu ik volgens Uwe verklaring op eenvoudiger wijze mijn doel kan bereiken, trek ik natuurlijk de motie in. De heer van Dissel. M. d. V. Ik zal mij ook verklaren tegen het voorstel in zijn geheel, dat door de meerderheid van het i College van Burg. en Weth. is gedaan. Het komt mij toch

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 10