16
heeft, dan daaraan door de gewone koopers, die de openbare
veilingen bezoeken, in den regel wordt toegekend.
Nu laten evenwel de artt. 39 en volg. van het Reglement
der Bank (Zie Gem. Blad n°. 15 van 1898) onderhandschen
verkoop niet toe. Dientengevolge zal tot een wijziging dier
artikelen moeten worden overgegaan. Wèl is zoodanige wijzi
ging in strijd met art. 35 van het Koninklijk Besluit van
31 October 1826 n°. 132 «betrekkelijk de Banken van Beening"
maar daargelaten dat de rechtsgeldigheid van dat K B. niet
alleen betwistbaar maar ook herhaaldelijk betwist is, heeft
de Regeering zelve meermalen hare goedkeuring gehecht aan
bepalingen in Reglementen van Banken van Leening, die
strijdig zijn met de bepalingen van dat besluit. Zoo o. a.
waar zij hare goedkeuring hechtte aan de bepaling van ons
reglement, krachtens welke administratieloonen worden ge
heven.
Het Koninklijk Besluit van 1826 behoeft dus geen bezwaar
te zijnevenmin de kosten, aan de inrichting van een verkoop-
locaal verbonden, aangezien de zoogenaamde wachtkamer door
een kleine verbouwing voor een som van ƒ125.tot verkoop-
locaal zal kunnen worden ingericht.
Aan de band van commissarissen der Bank geven wij u
daarom in overweging tot de vaststelling van de volgende
verordening over te gaan:
VERORDENING houdende wijziging van het Reglement van
de Rank van Leening, vastgesteld hij verordening
Tan ^evember 1873' laatstelijk gewijzigd hij enz.
Art. 1.
In art. 39, le lid van bovengenoemde verordening wordt
het woord «verkocht" vervangen door het woord «geveild".
Art. 2.
Het 2e lid van art. 41 dier verordening vervalt en in de
plaats daarvan wordt gelezen:
«De niet verkochte panden kunnen tegen betaling van het
in het vorige lid vermelde gezamenlijke bedrag ondershands
worden verkocht.
Ter goedmaking van de hierdoor veroorzaakte kosten wordt
den kooper op den koopprijs 5% vendugeld in rekening ge
bracht. De ook ondershands niet verkochte panden worden
op een volgende veiling opnieuw te koop gesteld en alsdan,
desnoodig met verlies, verkocht.
In de tweede plaats vestigden commissarissen onze aandacht
op het feit, dat nog bijna 650 opgehouden panden van de
jaren 1898 en vroeger tot 1903 in de Bank aanwezig zijn,
waarop in het geheel een beleensom van 1500.werd
verstrekt.
Bij herhaling is de verkoop van deze panden beproefd en
telkens weer mislukt. Inmiddels gaan de panden steeds in
waarde achteruit niet alleen, maar leveren zij bovendien een
gevaar op voor andere goederen. Commissarissen vragen daarom
machtiging die voorwerpen tot eiken geboden prijs van de
hand te doen.
Wij stellen u voor die machtiging te verleenen.
Eindelijk wenschen commissarissen van deze zelfde gelegen
heid gebruik te maken om te komen tot een finale afsluiting
van de vroegere administratie der Bank.
Nog steeds toch staan bij de administratie der Bank niet
minder dan 111 gouden en zilveren panden tot een gezamenlijke
beleenwaarde van ƒ763.75 en 40 wollen panden tot een gezamen
lijke beleenwaarde van ƒ137.50 alzoo tezamen 151 panden
met een beleenwaarde van ƒ901.25, te boek, waarvan nergens
een spoor te vinden is. Reeds in 1898, toen de thans gevolgde
nieuwe administratie zou worden ingevoerd, deelden commis
sarissen ons mede, dat de toenmalige administratie vermoedelijk
reeds meer kan twee eeuwen doorliep en dat een in te stellen
onderzoek waarschijnlijk een vrij belangrijk te kort zou
aanwijzen, waarvan met geen mogelijkheid zou zijn na te gaan
of het in de 17e, 18e of in de 19e eeuw ontstaan was. Dit is
dan ook inderdaad geschied. En commissarissen wenschen thans,
o. i. zeer terecht, uit dezen ongezonden toestand te geraken.
Mitsdien geven wij U in overweging commissarissen te
machtigen de 151 verdwenen panden, ter beleenwaarde van
901.25 als vermist uit de boeken af te schrijven en in overeen
stemming daarmee tot eene afschrijving van, in ronde som,
/900.— op het kapitaal der Bank over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetli. van Leiden.
N°. 89. Leiden, 14 Februari 1904.
Bij raadsbesluit van 9 Juli 1903 werden de lokalen 4, 5 en
6 van de Openbare school aan de Paul Krügerstraat ter beschik
king gesteld van den heer G. C. van Dam, voor het houden
van eene Zondagsschool des Zondagsmiddags van half twee
tot half drie.
Thans verzoekt de heer Van Dam om voor dat doel ook
de lokalen 1, 2 en 3 te mogen gebruiken en lokaal 1 bovendien
van 1 tot 2 uur voor eene «bijbelklasse".
Aangezien tegen inwilliging van dit verzoek onzerzijds geen
bezwaar bestaat, geven wij Uwe Vergadering in overweging
aan den heer G. C. van Dam tot wederopzeggens toe vergunning
te verleenen om ook de lokalen 1, 2 en 3 der Openbare school aan
de Paul Krügerstraat te gebruiken tot het geven van Zondags-
schoolonderwijs, des Zondagsmiddags van balf twee tot half
drie, en lokaal 1 bovendien van 1 tot 2 uur voor eene «bijbel
klasse", onder dezelfde voorwaarden waaronder hem het gebruik
der andere lokalen is toegestaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan Edelachtbare Heeren
Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden
geeft met verschuldigden eerbied ondergeteekende, Gerrit
Cornelis van Dam, het verzoek te kennen om:
1° wegens uitbreiding van het aantal leerlingen ook.de
overige lokalen van het benedengedeelte der openb. school
in de Paul Krügerstraat zijnde de N« 1, 2 en 3, ter beschikking
te mogen hebben voor de zondagschool «Immanuël".
2° lokaal N 1 te mogen gebruiken van 1 2 uur voor eene
afzonderlijke «bijbelklasse".
3° eene door den Heer Uitenbroek aan te wijzen gelegenheid
tot berging van eenige bijbels en een soendaneesje (spaarpot
voor de zending) ten behoeve van bovengenoemde bijbelklasse,
hetwelk doende
Hoogachtend
Leiden 21 Jan 05. IJEdelachtb. dw. dn:
Oude Vest 151. G. C. van Dam.
No. 40. Leiden, 15 Februari 1905.
Met uit0 Februari e. k. eindigt de huur van de boven
woning aan de Oude Heerengracht n°. 3a, krachtens Raads
besluit van 3 Maart 1903 voor den tijd van één jaar verhuurd
aan A. de Mooy, boekdrukker alhier, voor 117.— per jaar.
Vermits de huurder het verlangen heeft te kennen gegeven
de huur voor één jaar te verlengen en hiertegen bij ons
college geen bedenking bestaat, geven wij U in overweging
de bovenwoning aan de Oude Heerengracht n°. 3a voor den
tijd van één jaar, ingaande 1 Maart 1905, te verhuren aan
A. de Mooy, boekdrukker alhier, voor 117.— per jaar
en voorts onder de bestaande voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 41. Leiden, 17 Februari 1905.
Nadat ons voorstel, opgenomen onder n°. 37 der ingekomen
stukken, reeds verschenen was, ontvingen wij de in de Lees
kamer ter inzage neergelegde missive van den Schuttersraad
van 16 dezer, n". 4, ten geleide van een alsnog gewijzigde
begrooting der dienstdoende schutterij voor het jaar 1905.
Dit schrijven heeft ons geen aanleiding kunnen geven in
ons voorstel eenige wijziging te brengen. Geheel willekeurig
toch worden in de nader ingediende begrooting de salarissen
van verschillende titularissen met verminderd, hoewel het
aantal compagniën niet van 6 tot 5, maar van 6 tot 3 is terug
gebracht. Wèl merkt de Schuttersraad in haar laatste schrijven
zeer terecht op, dat de aanschrijving van den Minister van
Binnenlandsche Zaken van 1828 geen imperatief voorschrift
bevat, doch slechts een maatstaf aan de hand doet, welke bij
de vaststelling van de salarissen kan worden gevolgd, maar
Uwe Vergadering zal ook niets anders doen dan dezen maat
staf volgen, waar immers de Minister bij die aanschrijving
als grondslag aannam, dat de bezoldigingen per compagnie
zouden worden geregeld. Hoe weinig ook Uwe Vergadering
den inhoud dier aanschrijving als imperatief voorschrift heeft
beschouwd, kan wel hieruit blijken, dat vele titularissen hier
immer een hooger bezoldiging hebben genoten, dan de be
dragen welke in die circulaire als eene billijke bezoldiging
worden genoemd.
In de tweede plaats wenschen wij een misverstand weg te
nemen, waartoe het laatste schrijven van den Schuttersraad
zou kunnen aanleiding geven. Daarin toch wordt medegedeeld,
dat de bezoldigingen volgens de laatstelijk door den Schutters
raad ingediende begrooting een vermindering zouden onder
gaan van f 1400.en dit bij vermindering dier bezoldigingen