15 Art. 11. De havenrechercheurs en de brugwachters staan onder zijn bevelen. Hij let op het gedrag dier beambten en ziet overigens toe, dat zij in alle opzichten hun plicht doen en behalve hunne verordeningen en instructies ook de gegeven dienstorders naleven. Bij plichtverzuim of wangedrag kan hij den betrokken be ambte zoo noodig uit den dienst voorloopig wegzenden en is hij verplicht onmiddellijk schriftelijk rapport aan den Alge- meenen markt- en havenmeester uit te brengen. Art. 12. Van alle in dienst voorkomende bijzonderheden doet hij mededeeling aan den Algemeenen markt- en havenmeester. Art. 13. Hij is ook verplicht alle den dienst betreffende verordeningen, instructies en dienstorders persoonlijk te helpen handhaven, bij gebleken overtreding proces verbaal op te maken en dit zoo spoedig mogelijk, in elk geval binnen 24 uur, aan den Algemeenen markt- en havenmeester te doen toekomen. Art. 14. Hij is gehouden de contróle-strooken van de door de haven rechercheurs en brugwachters uitgegeven havenbriefjes steeds met de stokregisters te vergelijken. Art. 15. Indien de Algemeene markt- en havenmeester dit wenschelijk en mogelijk acht, kan hem ook bij uitzondering eene nacht ronde worden opgedragen ter controle van het personeel. Art. 16. Hij moet zich de benoeming tot onbezoldigd gemeenteveld wachter laten welgevallen en is verplicht de hem van gemeente wege verstrekte ambtspenning aan een rood en wit gekleurd lint om den hals en onder het vest in dienst te dragen. N°. 37. Leiden 14 Februari 1905. Nadat ons door den Commissaris der Koningin in deze provincie mededeeling was gedaan van het Koninklijk Besluit van 1 December n°. 26 tot nadere regeling van de samen stelling en indeeling van de dienstdoende Schutterij dezer gemeente, waarvan de inhoud ter uwer kennis is gebracht in de Raadszitting van 29 December 1.1., verzochten wij den kolonel-commandant der d. d. Schutterij alhier, wel te willen bevorderen, dat door den schuttersraad een nieuwe begrooting voor het dienstjaar 1905 zou worden ingediend, waarbij met die gewijzigde samenstelling en indeeling zou worden rekening gehouden. Wij ontvingen daarop van den Schuttersraad een nieuwe ontwerp-begrooting, welke slechts in zooverre van de reeds vastgestelde begrooting verschilde, dat het aantal sergeanten majoor met 3 en dat van de tambours en hoornblazers eveneens met 3 was verminderd, zoodat in het geheel een besparing werd verkregen van 366.—. In de bezoldiging van de func tionarissen welke vooralsnog aan de schutterij zouden ver bonden blijven, was door den Schuttersraad geenerlei wijziging gebracht. Dit gaf ons aanleiding de aandacht van dat college te vestigen op den inhoud van de circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 12 December 1828, n°. 91, aangevende de beginselen, waarnaar ingevolge koninklijke machtiging de tractementen van de daarin genoemde titu larissen zouden worden vastgesteld en waarbij wordt uitgegaan van de grondgedachte, dat bij de bepaling dier tractementen zal worden rekening gehouden met het aantal compagniën, waaruit de schutterij bestaat. In aansluiting hieraan ver zochten wij den Schuttersraad, onder terugzending van de ingediende concept-begrooting, daarin alsnog die wijzigingen te willen aanbrengen, welke als een natuurlijk gevolg mochten worden beschouwd van de gewijzigde samenstelling der schutterij, waarbij het aantal compagniën van 6 tot 3 werd teruggebracht. De Schuttersraad kon evenwel geen vrijheid vinden aan dit verzoek te voldoen. Waar, naar hij verklaarde, ook bij een vermindering van het aantal compagniën van 6 tot 3, de werkzaamheden van de verschillende functionarissen öf niet óf slechts zeer weinig zouden verminderen, was hij van meening dat de tractementen op den ouden voet behoorden te worden gehandhaafd. Onder deze omstandigheden kwam het ons wenschelijk voor een onderzoek in te stellen hoe in andere gemeenten, waar als hier de samenstelling en indeeling der schutterij gewijzigd waren, ten aanzien van de bezoldigingen van dein de ministerieele aanschrijving van 1828 vermelde titularissen was gehandeld. Met name wendden wij ons tot de gemeenten Utrecht en Groningen, welke, in dit opzicht, naar wij meenden het best met Leiden konden worden vergeleken. En nu bleek ons dat in beide gemeenten door den Schut tersraad aan het verzoek van Burg. en Weth. was gevolg gegeven om een gewijzigde begrooting in te dienen en dat op die gewijzigde begrooting ook de verschillende bezoldigingen tot een 1 ger bedrag waren uitgetrokken, geheel overeenkomstig de vermindering, die het aantal compagniën had ondergaan. Dit onderzoek versterkte ons dus nog in onze meening dat ook hier ter stede op dezelfde wijze behoorde te worden gehan deld en dat dus de tractementen, met uitzondering van dat van den kolonel-commandant, dat in de ministerieele aan schrijving van 1828 niet wordt vermeld, tot de helft behoorden te worden teruggebracht in verband met de vermindering van het aantal compagniën van 6 tot 3. In de jaren 1906 en 1907, zou dan telkens weder gedeelte van het tot dusver genoten traetement moeten vervallen, aangezien de schutterij dan geleidelijk tot 2 en 1 compagnie zal worden ingekrompen. Op grond van het bovenstaande geven wij u daarom in overweging in de door1 den Schuttersraad ingediende gewijzigde begrooting voor het loopend dienstjaar alsnog de wijzigingen aan te brengen, op een der in de Leeskamer ter inzage lig gende exemplaren in rooden inkt aangeduid. Deze wijzigingen zijn de volgende: vermindering van het traetement van den auditeur van 180.— tot 90.— van den len luitenant-adjudant van f 600.— tot 300. van den len luitenant-kwartiermeester van 400. tot 200.— van den officier van gezondheid van 90.tot 45. van den secretaris van den Schuttersraad van f 60.— tot 30,— van den adjud.-onderofficier van f 500.tot 250. van den sergeant-tambour van f 60.— tot f 50.— van den bode van den Schuttersraad van f 175.— tot ƒ87.50; van den magazijnknecht van f 125.tot 62.50; en van den concierge der lokalen van 100. tot f 50. Wij merken hierbij op, dat het salaris van den sergeant- tambour bij de aanschrijving van 1828 niet per compagnie wordt berekend, maar wordt vastgesteld op een vast bedrag van 50.—. Vandaar dat dit salaris niet tot f 30.— wordt teruggebracht. Het gevolg van een en ander zal zijn, dat alsnog een besparing wordt verkregen van f 1125.welke gevoegd bij de bovenvermelde van 366.—, door den Schuttersraad voor gesteld, de thans vast te stellen begrooting voor 1905 in het geheel f 1491.— zal doen blijven beneden het eindcijfer der reeds vastgestelde begrooting voor dit dienstjaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 38. Leiden, 15 Februari 1905. In een uitvoerig in de Leeskamer ter inzage liggend schrijven wordt ons door commissarissen der Stads-Bank van Leening verzocht eenige wijzigingen in het Reglement der Bank aan Uwe Vergadering te willen voorstellen waardoor in sommige gevallen ook de onderhandsche verkoop van verstane panden zal mogelijk worden. Thans toch, nu alleen verkoop in openbare veiling is toegelaten, gebeurt het meermalen, dat de voorwerpen niet zooveel opbrengen als noodig is om de geleende som, vermeerderd met de verschuldigde rente, te dekken. Dan wordt het voorwerp opgehouden en later ander maal in openbare veiling gebracht, veelal echter met hetzelfde resultaat. Het gevolg is, 'dat de Bank ten slotte het pand met een vrij aanzienlijk verlies moet van de hand doen, of wel dit moet voegen bij de vele andere panden, die wel nog in de boeken en rekeningen voor de volle beleenwaarde geboekt blijven, maar wier werkelijke waarde, door het lange verblijf in de Bank nog verminderend, het daarop geleende bedrag bij lange niet meer nabij komt. Van daar dat commissarissen hebben uitgezien naar een middel om den verkoop onder voor de Bank gunstiger omstan digheden te doen plaats hebben. Het ongunstig resultaat toch der openbare veilingen is in de meeste gevallen niet daaraan toe te schrijven, dat op het pand een te hoog bedrag werd voorgeschoten, dan wel aan den beperkten kring van koopers, welken de openbare veilingen tot zich trekken. Ware het mogelijk den kring van koopers uit te breiden, onge twijfeld zouden de prijzen daarvan het gunstig gevolg ondervinden. Commissarissen wenschen daarom op het voorbeeld van Amsterdam, Arnhem en 's Hertogenbosch aan de Bank een verkooplokaal te verbinden, waar de in openbare veiling opgehouden panden ondershands kunnen worden verkocht. Dan toch wordt de kans veel grooter, dat zich een kooper zal opdoen, voor wien een bepaald voorwerp hooger waarde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 3