10 Gestempelde registers moeten tenminste acht dagen, vóór dat daarvan gebruik moet worden gemaakt, op de financieele afdeeling van de gemeentesecretarie worden aangevraagd. Art. 6. De belasting moet worden betaald: a. indien zij verschuldigd is krachtens art. 3,1° der heffings verordening, op de eerste aanvrage, hetzij mondeling of schriftelijk, van den ambtenaar, met de invordering van de belasting belast, hetzij in diens handen, hetzij ten kantore van den gemeente-ontvanger; b. indien zij verschuldigd is krachtens art. 3,2° der heffings verordening, bij vooruitbetaling, vóór den laatsten dag van elke maand, ten kantore van den gemeenteontvanger. Voor elke betaling wordt door of namens den gemeente ontvanger een quitantie afgegeven. De ondernemers van openbare vermakelijkheden zijn ver plicht aan de ambtenaren, met de invordering van de belas ting belast, verantwoording te doen van het aantal gebruikte en niet gebruikte toegangsbewijzen. Art. 7. Bij geschil over de toepassing van de hefüngsverordening kan de belastingplichtige in beroep komen bij Burgemeester en Wethouders. Dit beroep schorst echter de verplichting tot betaling niet op. Wordt door Burgemeester en Wethouders gunstig op het beroep beslist, dan wordt het te veel betaalde teruggegeven. Art. 8. Tegen den belastingplichtige, die de bij art. 2 dezer ver ordening voorgeschreven aangifte niet heeft gedaan of toe gangsbewijzen heeft afgegeven of doen afgeven, die niet van gemeentewege zijn gestempeld, of personen heeft toegelaten, die geen gestempeld toegangsbewijs hebben kunnen vertoonen of een gestempeld bewijs hebben vertoond, dat alleen gel dig was voor een andere .voorstelling of uitvoering, dan waarvoor het vertoond werd, of geweigerd heeft de van hem verlangde verantwoording van de toegangsbewijzen te doen, of zich aan de betaling van de belasting heeft onttrok ken, zal proces-verbaal worden opgemaakt ingevolge art. 275 der Gemeentewet. Art. 9. Alle ambtenaren en beambten, belast met de heffing en het toezicht op de invordering van deze belasting en van de politie, mits voorzien van hunne aanstelling, zijn verplicht van de overtredingen van de bepalingen dezer verordening, op den eed, bij de aanvaarding hunner betrekking afgelegd schrif telijk verslag of proces-verbaal op te maken en hiervan onverwijld mededeeling te doen aan den gemeente-ontvanger. Art. 10. Onverminderd het bepaalde bij art. 8 dezer verordening is de Burgemeester bevoegd de openbare vermakelijkheden, waarvoor het bewijs, dat de kennisgeving, bedoeld bij art. 2 dezer verordening, is ingediend, niet kan worden vertoond, te doen schorsen of sluiten. Art. 11. Deze verordening treedt in werking tegelijk met die, rege lende de heffing eener belasting op openbare vermakelijkheden te Leiden. N°. 28. Leiden, 1 Februari 1905. In het najaar van 1904 wees de commissie voor de volks bijeenkomsten ons op het feit, dat de stoelen in de stadsge hoorzaal geheel los staan, d. w. z. noch onderling, noch aan den vloer zijn verbonden. Waar door de commissie voor hare jaarlijksche winterbijeenkomsten geregeld van de groote zaal gebruik gemaakt wordt en deze zaal, in het bijzonder op de drie muzikale bijeenkomsten en bij gelegenheid van het St. Nicolaasfeest voor de leerlingen der scholen voor onvermogen- den, dan overvol is, was de vraag gerezen, of het ter voor koming van gevaar bij brand of paniek niet wenschelijk zou zijndat de stoelen weder onderling en aan den vloer werden bevestigd. Zij verzocht ons daarom ter zake een on derzoek te willen instellen. Uit den aard der zaak werd door ons aan dat verzoek vol daan. En nu bleek ons, dat niet alleen de commandant der brandweer het alleszins gewenscht achtte, dat de stoelen werden vastgezet, »daar het dan niet zal kunnen voorkomen, dat de omgeworpen stoelen bij paniek een barricade vormen voor de naar den uitgang vluchtende menschen", maar dat deze maatregel ook in andere steden, waar daaromtrent door den Directeur van Gemeentewerken informatiën werden inge wonnen, t. w. in Rotterdam, den Haag en Haarlem, wordt toegepast. Erkend moet trouwens worden, dat zulk een vastzetinriehting ook in de gehoorzaal in de eerste jaren, nadat zij in exploi tatie werd genomen, heeft bestaan. Waarom daarvan in latere jaren geen gebruik meer werd gemaakt en hoe het kwam, dat dit van gemeentewege blijkbaar werd goedgekeurd, is ons onbekend. Een feit is het, dat de losse ijzeren staven eerst in de kelders werden opgeborgen en later voor andere doeleinden gebezigd. Hoe dit zij, nu andermaal de aandacht van ons college werd gevestigd op het gevaar, dat bij brand of paniek uit het losstaan der stoelen in de gehoorzaal zou kunnen ontstaan is het plicht de noodige maatregelen te nemen om dat gevaar te keeren, al zullen daaraan dan ook vrij aanzienlijke uit gaven verbonden zijn. De kosten toch van een door den Directeur van Gemeente werken voorgestelde vrij eenvoudige inrichting, welke door den commandant der brandweer werd goedgekeurd, en waar mede ook de commissie van fabricage zich kan vereenigen, zul len bedragen ƒ750.—Uit den aard der zaak zullen deze kosten moeten worden gekweten uit den post voor onvoorziene uit gaven, waarop thans nog f 9604.— beschikbaar zijn. Mitsdien geven wij G in overweging voor het maken van een inrichting tot het vastzetten der stoelen in de stads gehoorzaal een bedrag van f 750.ter onzer beschikking te stellen door vaststelling van den hierbij overgelegden staat van af- en overschrijving. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 6