DONDERDAG 8 DECEMBER 1004. 187 er ooit onderscheid is gemaakt tusschen verlies uit geldelijk beheer en verlies uit exploitatie ik sta op dit standpunt, dat er wel degelijk een onderscheid is; maar naar de letter is dat uit de Statuten niet te halen, en daarom heb ik mij neergelegd bij het advies van Mr. de Vries. En nu komen wij op de kwestie, ik ben geen jurist, die door den heer Fockema Andrese en ook door den heer Van der Lip is gemoveerd. Wanneer men dus hier het advies van Mr. de Vries aanvalt, dan kan ik mij daarin niet mengen, maar beroep ik mij op hetgeen in de Raadszitting van 7 Juli is gezegd, waar toen door mij uit de stukken is aan getoond, dat in de verschillende overeenkomsten en ook bij de behandeling, die daarover in 1894 heeft plaats gehad in den Raad en in de toelichtingen, die door Burg. en Weth. over het tot stand komen van deze rentegarantie zijn gegeven, wel degelijk is uiteengezet, dat dit niet is een subsidie, maar een garantie al naar gelang er obligatiën waren uitgegeven en aandeelen waren geplaatst. Hier zij dus opgemerkt, dat op dat standpunt de Commissie van Financiën nog staat en dat ook Mr. de Vries tot dezelfde conclusie gekomen is en tenslotte ook Burg. en Weth. De heer Fockema Andrew. M. de V. Allereerst een enkel woord naar aanleiding van het gesprokene door den heer van Hoeken. Ik heb den heer van Hoeken, of de minderheid van de Commissie van Financiën, blijkbaar verkeerd be grepen en hij mij. Ik heb niet gezegd dat de minderheid van de Commissie van Financiën zich vasthoudt aan de letter, maar ik ben er tegenopgekomen, dat de minderheid heeft gezegd, dat volgens het advies van Mr. de Vries deze heeft uitgemaakt wat gold naar de letter. Mr. de Vries heeft niet alleen gelet op de letter, maar ook op de bedoe ling. Maar ik laat dat verder daar. Het doet mij genoegen, dat ik bij den heer van der Lip steun voor mijne meening heb gevonden, hetgeen ik zeer op prijs stel. Wat betreft hetgeen door U herhaaldelijk is uitgesproken ik meen, mijnheer de Voorzitter, dat de consequentie niet vordert wat U meent, dat zij eischt, en dat het beste was het amendement te formuleeren zooals ik dat gedaan heb. Ik kan de juistheid van Uw opvatting ook niet inzien. Ik zou wel eens willen zien, wanneer de Commissie voor den Schouwburg er is helaas weinig kans opkwam zeggen wij hebben het geheele subsidie niet noodig, wij kunnen het met de helft doen, of dan onze Voorzitter zou zeggen: neen, wij nemen geen cadeau aan; wij hebben 1500 toegezegd en nu moet de Commissie die 1500. ook nemen. De Gemeente neemt in dit geval geen cadeau aan, wanneer zij een rente heeft gegarandeerd en degenen, die die rente garantie genieten, dat zijn de aandeelhouders, want het betreft hier een besluit, genomen door de Algemeene Ver gadering zeggen: wij verlangen niet van u al hetgeen wij zouden kunnen vorderen, maar wij zijn reeds tevreden met zóóveel. Er zou m.i. al een zeer bijzondere reden moeten wezen om aan die Vereeniging op te dringen meer dan zij verlangt. En nu vraag ik: waarin zit die reden; waarom de Vereeniging meer dan zij vraagt op te dringen? Ik kan mij voorstellen, dat iemand zou wenschen te zeggenwij willen eens voor goed uitmaken, dat gij geen aanspraak hebt op meer dan zooveel, maar, mijnheer de Voorzitter, dat kunnen wij niet. Dat beduidt niets anders dan dat wij dezen keer 5313.76 geven; een volgende Raad zal weder zoo vrij zijn als hijzelf wil. Daar blijf ik bij! Het staat implicite in het advies van Burg. en Weth., want daarin lees ik m. a. w.: wanneer wij nemen een explicatief Raadsbesluit, dan bindt dat een volgenden Raad niet. En wat betreft Uwe bewering, dat het meer beteekenis heeft wanneer wij dit niet in het besluit opnemen, maar het zeggen in de discussie, dat kunt u toch niet meenen. Dan hebt U gezegd, mijnheer de Voorzitter, niet te weten welk verschil het zou maken, of wij ons hebben verbonden tegenover de Vereeniging, of dat wij in betrekking zouden staan tot de aandeelhouders. Ik houd u voor een veel te goed jurist, dan dat ik gelooven zou wat U zegt. Ik neem aan dat U dat verschil op het oogenblik niet gevoelt, maar dat U het, aan Uw schrijftafel gezeten, uitstekend weten zoudt, daarvan ben ik overtuigd. Wanneer wij tot de aandeelhouders zeggen wij zullen zorgen, dat gij 3 °/0 ontvangt, dan is dat geheel iets anders, dan dat wij tegen de Vereeniging zeggen: wij geven U een zekere som, onverschillig of de aandeelhouders 3°/0 krijgen of niet, lk handhaaf dus mijn amendement, en zeg nog eens, dat het niet het minste effect heeft, of wij bij deze gelegenheid de Vereeniging meer opdringen dan zij vraagt; alleen is de Gemeente dan zooveel meer kwijt, maar voor het volgende jaar bewijst het niets. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik wensch nog een enkel woord te zeggen naar aanleiding van wat de heeren van der Lip en Fockema Andrese hebben gezegd. De heer Fockema Andrese haalt er den Schouwburg bij en zegt: wanneer de Schouwburgcommissie de 1500 subsidie teruggeeft, zal dan de Gemeente zeggen, dat zij dat niet wil hebben? Natuurlijk niet, de Gemeente zal met beide handen die teruggave aanvaarden, dat is te begrijpenmaar daarover gaat het niet. In het laatste schrijven van de Vereeniging wordt gezegd en daarop heeft de Commissie van Finan ciën haar oorspronkelijk standpunt weder ingenomen feitelijk moeten wij van de Gemeente hebben 5846.22 plus 174.76 extra subsidie, die hier geheel buiten beschouwing valt; maar wij als aandeelhouders willen een gedeelte van de schade dragen. Nu zegt de Commissie van Financiën: de Gemeente behoeft niet meer te betalen dan 3 yo van 116000 en 3 van ƒ55300 plus de extra subsidie, derhalve ƒ5313.76 laat de Gemeente dat betalen. Maar de heer Fockema Andrese zou willen, dat met de 39.33, die het verschil maken nadat de aandeelhouders een deel van de rente hebben geschonken, precies hetzelfde zou gebeuren als wat gebeuren zou, wanneer de Commissie voor den Schouwburg het subsidie van ƒ1500 teruggaf, zij het dan nu niet met diezelfde gretigheid, omdat het een kleiner bedrag is Nu, het genoemde bedrag kan nog altijd aan de Gemeente geschonken worden en zai dan zeker worden aanvaard. Wat betreft het standpunt van den heer van der Lip, deze heeft aangehaald een gedeelte uit het advies van den heer de Vries, dat mij werkelijk ook eenigszins duister voorkwam. Maar die duisterheid werd voor mij verhelderd door de ver klaring van Mr. de Vries, die hij direct daarop laat volgen, alsof hij zelf heeft gevoeld, dat hij zich niet duidelijk genoeg had uitgesproken: »of, met andere woorden, de Gemeente heeft te betalen de rente ad 3 over de uitstaande obligatiën en ad 3 over de uitstaande aandeelen, voor zooverre niet uit de winst- en verliesrekening blijkt, dat de Vereeniging die rentebetalingen kan doen uit de gemaakte winst." Gemaakte winst is er niet, de Vereeniging kon dus de rente niet betalen, derhalve is de Gemeente verplicht 3 rente te betalen over de uitstaande obligatiën en aandeelen. Dat is het resultaat, waartoe Mr. de Vries is gekomen, en dat resultaat hebben wij ook van den beginne verkregen bij de beschouwing van de Raadsbesluiten, die genomen zijn, en van de toelichting, die daarmede ging gepaard. De heer Pera. M. de V. Ik wil even verklaren, dat ik zal stemmen voor het voorstel van Burg. en Weth., doch ik wensch daarbij uit te spreken, dat ik daarmede geen in stemming betuig met de bewering, dat de Raad zich destijds ook heeft aansprakelijk gesteld voor verlies, niet voortvloeiende uit de exploitatie, zooals hier is voorgekomen. Mr. de Vries stelt zich op het standpunt, dat het onverschillig is, of de kas van de Vereeniging schade lijdt door het leeg staan van woningen, of dat een kas bv. wordt bestolen. En dat maakt bij mij juist een voornaam verschil. Ik kan dan ook niet anders dan herhalen wat ik bij een vorige gelegenheid reeds heb gezegd: er is hier nooit aan gedacht, dat wij ons mede verantwoordelijk zouden stellen voor verlies, buiten de ex ploitatie geleden, lk ben daarvan niet terug gekomen, welke beschouwingen er ook over geleverd zijn. Wat het bedrag aangaat, bestaat er ook verschil van ziens wijze. De heer Fockema Andrese wil wat minder geven dan Burg. en Weth. voorstellen. Het bedrag, dat de Gemeente verplicht was der Vereeniging ter hand te stellen, is veel minder dan dat nu wordt voorgesteld. Wij verkeeren ineen moeilijkheid en met het oog op de waardeering, die de Vereeniging verdient, meen ik, dat de Raad goed zal doen in dezen eenige tegemoetkoming te betrachten. Maar dan moet er een maatstaf zijn, en deze is het volle bedrag van wat de Gemeente destijds heeft gegarandeerd, als er hoege naamd geen winst door de Vereeniging werd gemaakt om in mindering van de rentegarantie te komen. Nu meen ik, dat de Raad geheel en al verantwoord is, wanneer wordt voor zien in het volle bedrag van de rente, die door de Vereeniging aan de geldschieters moet worden uitbetaald. Ik zal daarom niet kunnen medegaan met het amendement van den heer Fockema Andrese en ben van oordeel dat het standpunt, door Burg. en Weth. ingenomen, het juiste is, waarmede men zich in elk geval kan verantwoorden, ook voor later. De Voorzitter. Ten opzichte van wat de heer van der Lip heeft opgemerkt, wil ik alleen dit zeggendat door mij in de zitting van 8 Juli is volgehouden datgene, wat thans niet meer door mij wordt staande gehouden, n.l. dat wij hier te doen hebben met een subsidie in den vorm van rentegarantie dat is ook de bedoeling van den heer van der Lip, zoodat in een dergelijk geval de Vereeniging, zonder dat met uitge geven stukken behoeft gerekend, altijd aanspraak heeft, tot aan het maximum van ƒ6000.—. Dat standpunt heb ik prijs gegeven na het glashelder betoog van Mr. de Vries, waarvan de conclusie is samengevat in deze zinsnede: »Het is absoluut in strijd met het begrip van rentegarantie, dat meer gega-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 9