186 DONDERDAG 8 DECEMBER 1904. is vooraf gegaan, dan kunnen wij feitelijk tot niets anders I komen dan tot het besluit, dat de Commissie van Financiën heeft voorgesteld te nemen. Indertijd is door de Gemeente een rente gegarandeerd op de obligaties tot 3°/0, en, zoo mogelijkeen dividend op de aandeelen ook van 30/o. Wanneer wij nu daarop letten, en wij zien de Raadsbesluiten, indertijd genomen en waaraan bij deze geschiedenis voortdurend is herinnerd, en wij merken daarbij op de omstandigheden, waaronder die Raadsbesluiten genomen zijn, dan kunnen wij niet anders zeggen dan dat de Gemeente verplicht is het tekort op die rentebetaling aan te vullen tot een maximum van ƒ6000.—. De groote vraag loopt echter thans niet hier over, of de Gemeente dat verplicht is, maar voor welk bedrag, en dan heeft de Commissie in hare meerderheid van den beginne af aangenomen, dat dit wordt bepaald door het aantal uitgegeven obligaties en het aantal ge-plaatste aandeelen. Ik zie niet in, dat wij van dat standpunt moeten afgaan. Natuurlijk is het van de aandeelhouders zeer te apprecieeren, dat zij zeggen: Laat ons ook een gedeelte van het verlies dragen; zeker mag hun ook daarvoor wel hulde worden gebracht, maar de aandeelhouders hebben m. i. in dezen toch een verkeerd standpunt ingenomen. U weet, dat bij de eerste beraadslaging over deze aangelegenheid het idéé om een des kundige in dezen te raadplegen gedeeltelijk van mij is uit gegaan; ik achtte dat noodzakelijk, omdat bij deze kwestie verschillende vraagpunten waren opgeworpen, waarover eenig juridisch licht moest worden verspreid. Ik geloof, dat wij dat licht thans gekregen hebben, maar overigens, wathetfinantieele gedeelte betreft, heeft Mr. de Vries niet veel drukte van de zaak gemaakt, want hij zegt, dat vanzelf uit den aard van de overeenkomst voortvloeit, dat moet worden betaald 3°/0 van 116000.en 3°/0 van 55300.plus het extra sub sidie; hij beschouwt dat als vanzelf sprekend, zoodat hij die zaak niet verder behoeft toe te lichten. Wanneer nu wordt gezegd, dat met aanneming van ons voorstel het doel niet wordt bereikt, dan meen ik, in dezen van gevoelen te moeten verschillen met den heer Fockema Andrese. Wanneer de Raad besluit, dat 5313 76 wordt uitgekeerd, dus het bedrag, waartoe de Commissie van Financiën heeft geadviseerd en dat Burg. en Weth. in aansluiting daarmede thans voorstellen te geven, dan is dat wel degelijk een principieel besluit, en bij een volgende gelegenheid kan zeer zeker naar dit Raadsbesluit worden verwezen. Of dat besluit dan ook tevens bindend is voor een volgenden Raad, is wat anders. Maar er kan naar verwezen worden, en gezegd: toen is de zaak zóó opgevat, dat is toch ook niet zonder beteekenis. De Voorzitter. Ik wilde naar aanleiding van het gesprokene door den heer Fockema Andrese nog een korte opmerking maken omtrent de strekking van zijn voorstel. Ik ben het volkomen met den heer Vergouwen eens het is door dezen spreker reeds op den voorgrond gesteld en ook door mij reeds gezegd er ligt hier aan dit cijfer, door ons voorgesteld, bepaald het principe ten grondslag, dat wij niet verder garandeeren dan voorzoover heft betreft de 3 °/0 rente van de uitgegeven obligatien en de geplaatste aandeelen. Bij hetgeen de heer Fockema Andreae heeft voorgesteldis dat principe prijs gegeven, en daarom moet de Raad er niet op ingaan. De heer Fockema Andre® zegt; waarom zou hier geen e.xplicatief besluit worden genomen? Wij antwoorden: Omdat wij volgende Gemeenteraden daardoor toch niet binden. Dat is een volkomen juiste uitspraakeen explicatief besluit moeten wij niet nemendaar het geen band is voor volgende Gemeenteraden, juist omdat het een uitlegging geeft. Wij moeten geen expliceerend besluit nemenomdat wij de mo tieven, expliceerende welke onze opvatting is, voor niet meer kunnen geven, dan wat zij is, onze persoonlijke uitlegging. Dat is de reden, waarom wij meenen, dat geen motieven moeten worden aangevoerd, maar dat in het cijfer moet wor den uitgesproken wat wij meenen, dat op grond van de uit legging van de voorwaarden door de Gemeente moet worden betaald. Wat aangaat, dat de heer Fockema Andre® zegt: wij hebben eenmaal besloten het advies van Mr. de Vries in te winnen, en indien hij bij zijn eerste advies ware gebleven, zou ik mij er bij neerleggen, maar nu die rechtsgeleerde in zijn tweede advies op het eerste terugkomt, ben ik daarin vrij het komt mij voor, dat dit minder juist is, want ik zie niet in, welk verschil het geeft, wat het gevolg betreft, of men het eerste dan wel het tweede standpunt inneemt. Of de Gemeente rechtstreeks heeft te maken met de aandeelhouders en de obligatiehouders, of dat er een rechtsband tusschen haar en de Vereeniging bestaat in beide gevallen blijft het gevolg, wat de uitkeering betreft, hetzelfde. Op de uitlegging van de voorwaarden komt het in dezen aan. In de beide gevallen is de redeneering aldus. In het eerste geval zegt de gemeente tot de Vereeniging: wij geven niet meer dan wat noodig is voor de rente der geplaatste aandeelen en uitgegeven obligaties. En in het andere geval, indien er een rechtsband bestond rechtstreeks tusschen de aandeel- en obligatiehouders en de Gemeente, dan zegt de Gemeente tot dezenwij keeren aan u individueel niet meer uit dan naar rato van wat uw aantal blijkt te zijn. In het tweede geval staat de Vereeniging als bemiddelaar tusschen de aandeel- en obligatiehouders en de Gemeente in, doch dit verandert in de gevolgen niets. Maar indien men eene andere uitlegging aan de voorwaarden geeft en aanneemt, dat voor de Gemeente het aantal geplaatste aandeelen en uitgegeven obligaties er niet op aan komt, dan komt men op een geheel ander standpunt te staan. Maar met dit verschil in de beide adviezen van onzen rechts geleerde heeft, wanneer men de voorwaarden uitlegt als wij doen, het gevolg, het cijfer niets te maken. Het is mij daarom niet recht duidelijk, waarom de Gemeente na het tweede advies in een andere positie tegenover de schuld- eischers is komen te staan dan als financieel gevolg van het eerste advies het geval zou zijn. Den heer van der Lip. Ik ga in deze mede met den heer Fockema Andre®. Tot het nemen van een besluit, gelijk dat bedoeld wordt door Burg. en Wethwaardoor wij nu in principe zullen uitmaken, dat de Gemeente niet meer zal behoeven te betalen dan 3°/0 van de geplaatste aandeelen en de uitgegeven obligaties, kan ook ik niet medewerken, omdat dat naar mijne meening geen juist standpunt is, althans niet zooals dat wordt uitgelegd en toegepast door de Commissie van Financiën en Burg. en Weth. ingevolge het advies van Mr. de Vries. Op dat punt nu komt mij dit advies, het zij met alle bescheidenheid, die mij past tegenover een man als de heer de Vries, gezegd, niet steekhoudend voor, en zelfs meen ik daarin een tegenstrijdigheid te vinden. Op pag 2, eerste kolom 4de alinea lezen wij»Zij nl een onderscheiding tusschen de verschillende verliesposten schijnt ook weinig in overeenstemming met de bedoeling der garantie, welke was om aan de Obligatiehouders en ook aan de Aandeel houders zekerheid van rente te bezorgendie zekerheid wil men vestigen door de belofte om aan de Vereeniging de noodige gelden ter uitbetaling van rente aan obligatiehouders, en eventueel aandeelhouders, te fourneeren, voor zoover het saldo der winst- en verliesrekening daartoe ontoereikend is." Ik kan daarin hiets anders lezen dan dit, dat wanneer de Ver eeniging geld te kort komt voor het betalen van de rente, de Gemeente bijpast, natuurlijk tot een maximum van/"60U0. Dit nu is volkomen juist, maar nu lezen wij op pag. 3, eerste kolom van het gedrukte advies na de berekening van wat de Gemeente heeft te betalen: »Welk bedrag zou te ver minderen zijn met het winst-saldo, indien de winst- en verliesrekening een batig saldo aanwees," enz,, maar onmiddellijk daarop: »Welk bedrag evenwel niet te ver- hoogen is tengevolge van een eventueel nadeelig saldo dier rekening." Nu moet ik eerlijk zeggen, dat hierin naar mijne meening een tegenstrijdigheid ligt, dat klopt m. i. niet. Voorop w'ordt gesteld, dat de Gemeente moet bijpassen zoodra de rekening sluit met een saldo, waaruit blijkt dat de Vereeniging te kort komt om de bedoelde rente te betalenmaar aan den anderen kant wordt gezegd, dat wel wanneer er een winst saldo is, dat moet worden afgetrokken, maar dat wanneer er een nadeelig saldo is, men daarmede niets te maken heeft. Ik voor mij gevoel veel meer voor het standpunt door de Vereeniging ingenomen en dat dezer dagen nog door Prof. Tichelaar in het Leidsch Dagblad duidelijk is uiteengezet. De Gemeente heeft eenmaal gezegdik garandeer die rente, hoe het verlies ontstaat komt er niet op aan; als gij, Ver eeniging, de rente niet kunt betalen uit eigen middelen, dan past de Gemeente bij tot het vastgestelde maximum. Dit wordt, vergis ik mij niet, in theorie ook zoo geleerd door Mr. de Vries, maar, en dit heeft mij getroffen en verwonderd, bij de berekening, dus in de praktijk, wijkt hij daarvan af, zooals ik meen aangetoond te hebben door nl. wel rekening te houden met een eventueel batig, maar niet met een eventveel nadeelig saldo. De heer van Hoeken. M. d. V. Bij de hulde, gebracht aan het Bestuur dezer Vereeniging door de heeren Fockema Andreae en Vergouwen kan ik zeer kort zijn en mij daarbij aansluiten, ook omdat ik in deze zaak niets persoonlijk heb gezocht, maar steeds de zaak, tegenover de personen, die aan het hoofd dezer Vereeniging staan. In de tweede plaats heeft de heer Fockema Andre® gezegd, dat de minderheid in dezen blijft vasthouden aan de letter, hetgeen dan ziet op art. 16 van de Statuten der Vereeniging. Op welk standpunt heeft zich de minderheid gesteld? Een voudig op dit standpunt, dat indien in 1894 aan den Raad was gevraagdzijt gij geneigd een tekort voor rentebetaling bij te passen, ook als verlies ontstaat uit het geldelijk beheer, dan zeker alle Raadsleden zouden hebben gezegdneen, dat doen wij niet. En nu kan de heer Fockema Andre® wel zeggen, dat de heer de Vries heeft onderzocht, dat uit de letter van de Statuten en zelfs uit hetgeen waardoor de Vereeniging is tot stand gekomen niet op te maken is, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 8