184 DONDERDAG 8 DECEMBER 1904. dat voorloopig niet op het verzoek behoort te worden ingegaan. Ik wil met het laatste argument beginnen. Dat is, dat Burg. en Weth. meenen, dat wanneer eventueel de vaartverbinding tusschen Rijn en Schie zal worden verlegd, vele hooge bruggen zullen kunnen worden verlaagd. Nu betwijfel ik ten zeerste dat dit voor deze brug zal gelden. De Vliet zal altijd voor de vele schepen, die voor Leiden zelf bestemd zijn, de kortste weg blijven en dus zal de Vlietbrug ook in de toekomst weinig kunnen worden verlaagd. Het tweede argument is, dat er in de eerstvolgende jaren wegens constructieve- of ouderdomsgebreken tal van bruggen ter vernieuwing zullen moeten worden voorgedragen. Dat argument is, dunkt mij, juist een reden om te zeggenlaten wij thans doen wat gevraagd wordt. In onze bruggenrijke Gemeente is er stellig ieder jaar een zeker bedrag noodig om aan verbetering en vernieuwing van de bruggen te be steden. Waar men nu op het oogenblik nog niet toe is aan de herstelling van die bruggen, die over eenige jaren om constructieve of ouderdomsgebreken of om welke redenen ook moeten vernieuwd worden, daar zou ik zeggenlaten wij nu dezen keer deze brug onder handen nemen, want anders zal die nooit aan de orde komen. Dit argument is dus ten voor- deele eener dadelijke verbetering van de brug. Het derde argument is, dat niet meer dan eene verlaging van 25 cM. zal kunnen worden verkregen. Maar daarom is het juist te doen. Het doel is de brug veranderd te krijgen tot een brug met een vlak bovenvlak, zooals de brug over de Vliet aan het Rapenburg. Daarmede treedt deze brug dadelijk buiten de kategorie van de gevaarlijke bruggen. Het groote gevaar, dat thans aan de brug verbonden is, zal door eene verlaging met 25 cM. worden weggenomen. Burg. en Weth. zeggen, dat eene dergelijke verlaging f 1000.— zal kosten. Ik weet niet of dat bedrag te veel is voor de verbetering van een brug, waarvan men toegeeft, dat zij werkelijk zeer gevaarlijk is. Maar mocht het wezen, dat de tegenwoordige begrooting deze uitgave niet kan toe laten, dan hoop ik, dat in dat geval, en dat is eigenlijk de wensch, dien ik wil uitspreken, Burg. en Weth. er toe zullen kunnen besluiten te zeggen: voor dit jaar zien wij, met het oog op andere uitgaven, geen kans dit werk te doen, maar wij willen voor een volgende begrooting de verbetering van die brug in overweging nemen. Want inderdaad is het, dunkt mij, tocli onverantwoordelijk om de verandering van de brug ad calendas uit te stellen, waar men erkent, dat die toestand werkelijk gevaar oplevert. De Voorzitter. Een bepaalde belofte, dat op een volgende begrooting een post zal worden gebracht om deze brug te verlagen, zon ik thans namens Burg. en Weth. niet willen afleggen. Ik geloof, dat men in deze te weinig waarde hecht aan het argument om af te wachten, of de groote vaart buitenom Leiden zal worden verlegd of dat die door Leiden zal worden behouden. Er is toch vanwege de Provincie een bepaalde hoogte voor de bruggen voorgeschreven, waar wij niet af kunnen; dus wanneer de toestand blijft, zooals die nu is, dan zou er weinig verandering mogelijk zijn zonder in con flict te komen met de Provincie. Wanneer een verlaging tot stand zou kunnen worden gebracht zonder met de provincie in conflict te komen, dan geef ik toe, dat een uitgave van f 1000 niet te veel zou zijn, om aan het bezwaar tegemoet te komen. Maar het is ook in de stukken gezegd, ik geloof, dat wij eventueel een conflict met Waterstaat zouden uitlokken, wanneer wij thans aan het bezwaar tegemoet kwamen in den zin, dien u wenscht. De heer Korevaar. M. d. V. De heer de Goeje. veronderstelt, dat het ongerief aan die brug reeds wordt weggenomen, wanneer zij 25 cM. wordt verlaagd, omdat men dan krijgt een platten kop. Dat zou iets zijn, wanneer dit vlak zoo lang was, dat daarop paard en wagen konden staan en een oogenblik een rustpunt vinden konden, maar dat is het geval niet. Het platte gedeelte zal dan nog maar zeer smal zijn, zoodat er op z'n best een halve wagen op zal kunnen staan; dus minder gevaarlijk wordt de brug niet. Er wordt iets gewonnen, nl. dat het oprijden niet zoo moeilijk is. Maar nu vraag ik, of zoo'n kleine verbetering, die volstrekt het ongerief niet weg neemt, f 1000 waard is, terwijl zulke groote plannen ons boven het hoofd hangen en de mogelijkheid bestaat, dat de brug zooveel kan worden verlaagd, dat het ongerief geheel is weg genomen? De Voorzitter. Dan wensch ik nog nader even toe te lichten wat ik zooeven heb gezegd. De heer de Goeje zou vreezen, dat uitstel totdat de verlegging van de vaart haar beslag krijgt, zou zijn een uitstel ad calendas graecas; maar zonder uit de school te klappen, kan ik toch wel mededeelen, dat de kwestie van de verlegging van de vaart nog altijd loopt, en dat daarover steeds correspondentie wordt gevoerd, juist naar aanleiding van de vraag, die eenigen tijd geleden door Gedeputeerde Staten tot ons is gericht om de zaak nader te onderzoeken en daaromtrent nadere voorstellen te doen. Die zaak is dus gaande, en wanneer daarvan iets afhankelijk wordt gesteld, dan is dat niet een uitstel ad calendas graecas. De heer de Goeje. Ik dank U zeer voor de gedane mede- deeling en voor de inlichting van den Wethouder van Fabri cage. Ik wist niet, dat met die verlaging geen vlak genoeg werd verkregen, om een wagen een rustpunt te doen vinden. Ik dacht, dat hier hetzelfde zou bereikt worden als met de brug aan het Rapenburg, waar men wel een dergelijk boven vlak heeft verkregen, waarmede alle gevaar is weggenomen. Maar wanneer dat niet zoo is, dan geef ik toe, dat de verbe tering op het oogenblik duur zou betaald wezen, en dan liever een geschikter oogenblik moet worden afgewacht. De heer Korevaar. M. d. V. Om alle misverstand weg te nemen, kan ik mededeelen, dat het platte vlak van deze brug niet even groot zal kunnen zijn als dat van de brug over het Rapenburg. Maar met, de tegenwoordige constructie van de brug in het Rapenburg is toch ook niet alle ongerief geheel weggenomen. De heer de Goeje. Ik kan niet anders doen dan de zaak aan de welwillende aandacht van Burg. en Weth. aanbevelen. De beraadslaging wordt gesloten. Op het verzoek wordt zonder hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burg. en Weth. afwijzend beschikt. XIV. Rekening, dienst 1903, van de Vereeniging tot bevor dering van den bouw van Werkmanswoningen en vaststelling van de uitkeering van de Gemeente aan die Vereeniging. (Zie Ing. St. nis. 240 en 266). De Voorzitter. Allereerst zal door mij bij dit onderwerp aan de orde worden gesteld de goedkeuring van de rekening. (De heeren Juta en van Lidth de Jeude verlaten de ver gadering). De Voorzitter. Ik zeide zooeven, dat ik het eerst aan de orde wilde stellen de punten I en II van onze voordracht, n.l. om de door de Vereeniging aangeboden rekening goed te keuren en de uitkeering aan de Vereeniging te bepalen op f 5313.76. Wanneer deze beide punten van de voordracht zijn afgehandeld, dan zou ik aan de orde willen stellen het voor stel, dat de Commissie van Financiën aan ons oordeel heeft onderworpenhetgeen U in druk is medegedeeld, en het nieuwe voorstel van die Commissie, dat ik straks zal doen voorlezen, om te bepalen wat onze gedragslijn voor het vervolg ten aan zien van de Vereeniging zal zijn. Dienovereenkomstig wordt bij acclamatie besloten. De heer Fockema Andrew. M. d. V. Nu wij deze zaak weder aan de orde zien gesteld, dunkt mij, dat de discussie wel mag beginnen met datgene, dat misschien de vorige maal terloops is gezegd, maar nu wel eens uitdrukkelijk mag worden gezegd, nl. met een hulde aan de Vereeniging, wier rekening wij hier hebben te behandelen. Zij, die zich de totstandkoming van de Vereeniging herinneren en ik kan mij daaronder rekenen, omdat ik dit nog al van nabij heb gezien weten hoeveel moeite het heeft gekost om te organiseeren allereerst de Vereeniging »Eigen Haard" en in de tweede plaats de Vereeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmans woningen'', die aanvankelijk bestemd was de vereeniging »Eigen Haard'' te steunen. Toen »Eigen Haard" niet een zoo groote vlucht nam als men wel had gehoopt, heeft de «Ver eeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmans woningen" haar werkkring uitgebreid. En dank zij deze ver eeniging, is hier inderdaad in den toestand van de werkmans woningen eene groote verbetering gebracht. De krachten van de Vereeniging waren betrekkelijk klein en geheel afdoende is de verbetering nog niet, maar het mag'toch worden gezegd: in den toestand van de werkmanswoningen is een groote verbetering gebracht, en de onbewoonbaarverklaring van woningen in den laatsten tijdmet al wat daaraan vast is, zou op verre na niet zoo gunstige resultaten hebben gehad, indien deze Vereeniging er niet was geweest. Mij dunkt, mijnheer de Voorzitter, dat wij de discussie wel mogen beginnen met voorop te stellen, dat een algemeen belang geheel belangeloos door deze Vereeniging en de achter eenvolgende besturen van de Vereeniging is behartigd. Dat is hetgeen ik in de eerste plaats wilde zeggen. In de tweede plaats wil ik mijne verbazing uitdrukken over een zinsnede in het rapport van de Commissie van Financiën, de zinsnede nl. waarin weergegeven wordt het standpunt van de minderheid in de Commissie, en waar wordt gezegd, dat »nu door het advies van Mr. de Vries is uitge maakt, dat naar de letter noch in de desbetreffende Raads besluiten noch in de statuten onderscheid is te maken tusschen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 6