DONDERDAG 8 DECEMBER 1904. 183 stekend. En wat betreft het te zuinig zijn, och, ieder wil wel proper voor den dag komen en als een van die menschen zijn kleeren wat te lang draagt, dan zijn toch altijd zijn makkers nog wel daar om te zeggen, dat hij er slordig uitziet. Dat behoeft de chef nog niet eens te doen. Inderdaad, als er geen andere bezwaren zijn dan de twee in het advies genoemd, dan is er geen reden voor afstemming. De Voorzitter. Mag ik even releveeren, dat ik heb ge sproken van te zuinig op de kleeren zijn. Het bezwaar is, dat de brugwachters, die tegenwoordig altijd netjes voor den dag komen, bij invoering van dezen voorgestelden maatregel wellicht niet meer zoo netjes voor den dag zouden kunnen komen als wel met het oog op het prestige bij de uitoefening van hunne betrekking en van de Gemeente noodig is. Dat is het groote bezwaar, dat, getoetst aan de ervaring, de praktijk van de verschillende hoofdambtenaren, Burg. en Weth. voor komt werkelijk in dezen afdoende te zijn. De heer van Hoeken. M. d. V. Het spijt mij, dat Burg. en Weth. niet een anderen weg zijn ingeslagen. Ben ik goed ingelicht, dan is het bij de politie op een andere wijze geregeld. De politie- beambten hebben een vast tractement en de boven- kleeding vrij, waarvoor jaarlijks een bedrag op de begrooting wordt uitgetrokken. Nu had ik gaarne gezien, dat Burg. en Weth. ook met betrekking tot de brugwachters in die richting hadden gewerkt, zóó dat hetgeen er overblijft van het geld, uitgetrokken voor hunne kleeren, hun zou worden toegekend als verhooging van het traktement. Bovendien zouden door zulk een regeling er geen kwesties ontstaan tusschen den ambtenaar, belast met het toezicht op de slijtage van de kleeren en de brugwachters. Als bijvoorbeeld een der brugwachters zegt: deze jas is nog goed genoeg om te worden gedragen en de jas wordt door den chef niet goed bevonden. Indien dus dit volgens Burg. en Weth. een bezwaar zou kunnen zijn, waarom dan niet de regeling bij de politie gevolgd? Waar de heer Witmans nu zegt: liever een half ei dan een leege dop, kan ik mij dat zeer goed begrijpen, maar ook ik gevoel er toch zeer veel voor, dat het overschietende bedrag den brugwachters ten goede komt, waarom ik gaarne zal zien, dat de heeren hun voorstel handhaven. De Voorzitter. Ik begrijp de redeneering van den heer van Hoeken niet goed, want eene vergelijking van de brug wachters met de politie gaat niet op, omdat een maatregel als door de heeren Witmans c. s. wordt voorgesteld niet bestaat bij de politie. En zoo een dergelijke maatregel werd voorgesteld voor de politie, dan zou dat zeer zeker door mij worden ontraden, evenzeer als ik nu den maatregel van den heer Witmans ontraad in te voeren voor de brugwachters. De heer van Hoeken. Het spijt mij, mijnheer de Voorzitter, als ik mij zooeven zoo heb uitgedrukt, dat ik niet begrepen ben. Ik meende juist de aandacht er op te vestigen, dat bij de politie een geheel andere maatregel bestaat, en dat ik dien prefereer boven den maatregel, welke thans door Burg. en Weth. voor de brugwachters wordt voorgesteld. Dit neemt echter niet weg, dat ik voor het voorstel Witmans c.s. zal stemmen. De Voorzitter. Dan zou ik zeggen, dat dit u aanleiding zou kunnen geven om een voorstel te doen ten aanzien van de brugwachters als nu de wijze van handelen bestaat voor de politie-ambtenaren, maar niet om mede te gaan met een voorstel, dat ook door U wordt afgekeurd. De heer Bosch. M. d V. De argumentatie van het stand punt van Burg. en Weth. omtrent deze kwestie wenschte ik met een enkel woord wel even nader onder de oogen te zien. Die weegt bij mij niet zoo zwaar als bij het Dagelijksch Bestuur, en ik grond dat hierop. Komt men bij het leger te dezen aanzien, dan treft men daar eenzelfde regeling aan als die welke hier nu wordt voor gesteld. Daar heeft de mindere militair niet te zeggendie jas is nog goed, ik kan daarmede nog wel wat toeneen, de superieur beslist, of de jas al dan niet versleten is. Ik geloof, dat de superieuren in dezen het zeggingsschap hebben en de militairen moeten toch wel degelijk zelf hunne kleeren betalen: zij maken, wanneer zij niet zuinig zijn, een tekort en in het tegenovergestelde geval een over op hun boekje. Wanneer de brugwachters al te zuinig op hunne kleeren zouden willen worden, is de over hen gestelde macht daar om te zeggen: die zuinigheid laten wij niet toe; ge moet een nieuwe pantalon of jas hebben. Mijnheer de Voorzitter, ik kan dat bezwaar van Burg. en Weth. niet deelen. En bovendien, wanneer men hierop Iet, dat de brugwachters worden gerekend te hebben een loon, waarvan een zeker deel bectaat uit kleeding, en het blijkt dan tenslotte op het eind van het jaar, dat het gedeelte voor kleeding bestemd, niet ten volle is gebruikt, dan meen ik, dat zij, zonder dat er nog van loonsverhooging sprake is, recht hebben op dat overschietende bedrag dat hun behoort. Het komt mij daarom voor, dat wij dus zeer goed dit voorstel van de heeren Wit mans c. s. kunnen ondersteunen. De heer Witmans. M. d. V. Nog slechts een enkel woord. Ik schijn eenigszins den indruk te hebben gevestigd, dat het prae-advies van Burg. en Weth. mij zeer goed aanstond, maar dat is inderdaad niet het geval. Ik heb gezegd, dat een half ei altijd beter is dan een ledige [dop in het geval ons voorstel zou worden verworpen. Ik wensch dan ook alleen even te releveeren, dat ik niet tevreden ben in dien zin, dat ik zou gezegd hebben: nu laat ik ons voorstel rusten neen, integendeel zou ik het gaarne in stemming zien gebracht. Maar werd het verworpen, en zou het prae-advies van Burg. en Weth. een meerderheid kunnen krijgen, dan is een half ei beter dan een ledige dop. De Voorzitter. Naar aanleiding van wat de heer Bosch gezegd heeft, zou ik willen opmerken, dat zijne redeneering geheel en al niet juist is. De heer Bosch spreekt er van, dat de brugwachters recht op deze verhooging van loon zouden hebben. Zij hebben recht om voor dat geld kleeding te ont vangen maar geen recht op een verhooging van loon, en dat komt er nu zijdelings van. Recht op een hooger loon in den vorm van vrije kleeding is niet iets, dat kan leiden, dat kan wor den geconstrueerd tot een recht op hooger loon. De heer Bosch Wat ik heb gezegd schijnt een verkeerden indruk te hebben gevestigd. Ik heb juist gezegd, dat zonder dat er sprake behoeft te zijn van een verhooging van loon, dat overschietende geld hun toekomt, omdat het geld voor kleeding in het loon is begrepen. De Voorzitter. Juist, U spreekt er van, dat het hun toe komt, dat is dus een recht. Als iemand iets toekomt, dan heeft hij daarop recht, De heer Bosch. Zij hebben recht op hetgeen van dat gedeelte van hun loon overschiet; maar dat is geheel iets anders dan alsof ik zegdat zij recht hebben op een verhooging van loon. De Voorzitter. Door uwe redeneering maakt u de aan neming van het voorstel der drie leden tot een loonsverhooging, hetzij hun dat dan toekomt of gegeven wordt, en dat is een redeneering, die ik stellig tegenspreek. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van de heeren Witmans, Sijtsma en van der Eist, hierop in stemming gebracht, wordt aangenomen met 14 tegen 13 stemmen. Voor stemmen de heerenBots, A. Mulder, Fockema Andreae, van Tol, Meuleman, P. J. Mulder, Bosch, van Gruting, Timp, Sijtsma, van Hoeken, Pera, Witmans en van der Eist. Tegen stemmen de heeren: Kerstens, de Vries, van Hamel, van Dissel, van Lidth de Jeude, van der Lip, Hasselbach, de Goeje, Vergouwen, Juta, Korevaar, Le Poole en Paul. XII. Verzoek van het Bestuur der Leidsche Koetsiersver- eeniging om vernieuwing van de bestrating inde Janvossensteeg en in een gedeelte van de Haarlemmerstraat. (Zie Ing. St. n°. 262). De heer Meuleman. M. d. V. Ik heb van deskundigen ge hoord, dat de bestrating van de Haarlemmerstraat zeer goed is, dat de keien niet bijzonder hard zijn, maar datheteenige bezwaar van de Haarlemmerstraat is, dat die straat te rond ligt. Nu zou ik willen vragen, of er bij het Dagelijksch Bestuur groot bezwaar bestaat om de Haarlemmerstraat opnieuw te bestraten met dezelfde keien. De heer Korevaar. M. d. V. De opmerking van den heer Meuleman is ook van andere zijden gemaakt en door ons worden die bezwaren eenigszins gedeeld. Ik kan dan ook mededeelen dat reeds besloten is er in het vervolg op te letten. Maar om nu dat gedeelte van de Haarlemmerstraat geheel opnieuw te verstraten hetwelk zeer vele kosten na zich zal sleepen daartoe is het bezwaar toch niet zóó overwegend. Maar in het vervolg zal er op worden gelet, dat de straten wat minder tonrond worden gemaakt. De beraadslaging wordt gesloten. Op het verzoek wordt zonder hoofdelijke stemming beschikt overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. XIII. Verzoek van P. Peereboom c. s. om verlaging van de brug over den Vliet tusschen de Molensteeg en de Bakkersteeg. (Zie Ing. St. n°. 261). De heer ue Goeje. M. d. V.Het prae-advies van Burg. en Weth. is voor mij eene teleurstelling geweest en gaarne wil ik nog met een enkel woord het verzoek bepleiten. Burg. en Weth voeren drie redenen aan waarom zij meeneri,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 5