•182
DONDERDAG 8 DECEMBER 1904.
dat aan het einde van het jaar uit te betalen. Het rapport
van den Marktmeester had ik echter wel gaarne willen zien.
Ik meen, dat de heer Romanesko vroeger hiervoor zeer ge
porteerd was, althans om de finantieele positie van de brug
wachters eenigszins te verbeteren.
Wat nu betreft het gezegde, dat het vermoedelijk niet zonder
bedenking zal zijn, wanneer die menschen op eenmaal zoo'n
betrekkelijk groote som ineens in handen krijgen, omdat
die minder goed zou kunnen worden besteed och, mijnheer
de voorzitter, datgene wat zij daardoor zoo'n enkelen keer
eens meer van het leven zullen genieten, gun ik hun van
harte gaarne, en ik ben daarbij niet bevreesd, dat van dat
geld misbruik zal worden gemaakt. Aan het bijschrijven op
boekjes zullen die menschen al heel weinig hebben, want
het wil mij voorkomen, dat zij over het algemeen nu niet
direct altijd in de gelegenheid zijn om te sparen.
Maar hoe het ook zij ik wensch er niet veel aan toe
te voegen. Wat betreft de kwestie van de kleeding het
spreekt vanzelf, dat die moet berusten bij de chefs van dienst.
Zijl. moeten beoordeelen, of de menschen behoorlijk gekleed
zijn. En dat de chef door den door ons voorgestelden maat
regel in botsing kan komen met zijn ondergeschikten, doordat
b.v. de brugwachter zegt: die jas kan nog wel wat mee, en
de chef zegt: neen, dat kan niet meer! mijnheer de voor
zitter, het is natuurlijk, dat de ondergeschikte zich in dezen
moet onderwerpen aan de uitspraak van zijn meerdere. Ik
vind dat argument wel wat ver gedreven.
Ik eindig met te herhalen, dat het mij genoegen doet, dat
door Burg. en Weth. in ieder geval iets wordt gegeven en
dat de brugwachters daardoor niet zullen behoeven te storten
voor een som, die zij noch op de eene, noch op de andere
wijze krijgen, ten behoeve van het pensioenfonds.
De heer Pera. M. d. Y. Ook ik kan mij met het voorstel
van Burg. en Weth. niet vereenigen. Ik meen, dat er werkelijk
wat voor is te zeggen, dat wordt besloten in overeenstem
ming met het voorstel van de heeren Witmans c.s. Ik vind
niet, dat de bezwaren, die door Burg. en Weth. tegen het
voorstel van de heeren zijn ingebracht, grond geven om ons
te laten afschrikken. Zooals zooeven nog door den heer Wit
mans is opgemerkt, blijft de contróle op de kleeding van de
beambten bestaan. En dat het voorstel moeilijkheden zou op
leveren aangaande het behoorlijk gekleed gaan van die amb
tenaren, dat kan ik ook niet inzien.
Dat er een gevaar aan zou zijn verbonden, wanneer de be
doelde beambten het overblijvende geld ineens in handen
zullen krijgen is een argument, dat er bij mij ook niet in
wil. Wat Burg. en Weth. in dat opzicht als voorbehoedmiddel
noemen, zou een contróle worden op de huisgezinnen, die ik
niet goed kan keuren en ik meen, dat wij daarin niet moeten
treden.
Het wil mij voorkomen, mijnheer de Voorzitter, dat wij in
dezen billijk handelen, wanneer wij dit voorstel van de heeren
aannemen en die menschen in handen geven wat er aan het
eind van het jaar overblijft van hetgeen voor hunne kleeding
was uitgetrokken.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal niet veel toevoegen aan
hetgeen door de beide andere heeren is gesproken. De zaak
is toch doodeenvoudig. De vraag gaat alleen hierom: zullen
wij dien menschen een weinig meer geld in handen geven
of niet. De vorige Raadszitting heeft geleerd, dat de Raad
op het oogenblik niet staat in een teeken gunstig voor de
arbeiders. Ik zou een en ander zeker met elkander in verband
gebracht hebben en naar aanleiding daarvan wat hebben
gezegd, maar nu ik tot mijn genoegen verneem dat wij in
dezen van den heer Pera een sterken steun krijgen, zie ik
daarvan af en spreek er alleen mijn vreugde over uit dat
van die zijde blijkbaar een gunstige wind komt waaien.
De bezwaren, die door Burg. en Weth. zijn gemaakt, tel
ik in 't geheel niet. Wanneer wij eens nagaan wat de brug
wachters bij aanneming van ons voorstel meer zullen krijgen,
dan zien wij dit: De raming is steeds geweest ƒ2150.en
in 4903 is uitgegeven ƒ1160.in 1902 ƒ1129.en in 1901
1148.dat is over de laatste drie jaren men rekene
het maar na dus gemiddeld ƒ750.—. Verdeelen wij dat
bedrag nu over de 32 betrokken beambten, dan krijgt elk
22a 23.per jaar meer traktement Daarop komt het
nu juist aan.
En beziet men nu met het oog op dat cijfer het eerste be
zwaar van Burg. en Weth., dat het niet zonder bedenking
is om dien menschen opeens een bedrag van ƒ23.in handen
te geven, dan klinkt het bijna als een bespotting. Zij zullen
daarvan niet een avond goede sier maken, zooals de heer
Witmans hun wel zou gunnenzij zullen dat wel besteden
voor brandstof, provisie voor den winter enz., en terecht, zoo
dat dat bezwaar dus geheel vervalt.
Ik weet wel, dat ook door Burg. en Weth. dat bezwaar
licht wordt geteld, en dat het groote bezwaar is, dat die
lieden wat te zuinig op hunnen kleeren zullen worden. In
'teerste geval zoo roekeloos en't tweede zoo zuinig. Mij dunkt,
die twee bezwaren strijden wel eenigszins met elkander. Maar
ook het tweede bezwaar heeft men niet te .vreezen, want
tenslotte zal het inzicht van den Havenmeester praedomineeren.
Hij zal ten slotte te weten hebben wanneer een nieuw kleeding-
stuk moet aangeschaft worden. En dat zij zuinig daarop zullen
zijn, keur ik goed. Alles loopt dus over deze vraag, of die
lieden, die wekelijks een loon in handen krijgen van 8.80
als minimum of 9.70 als maximum, hetgeen zij nog niet
eens zoo gemakkelijk verwerven, een kleine verhooging zullen
hebben van nog geen ƒ0 50 per week. Wij hebben het in
dezen vorm gegoten, omdat er meteen een onbillijkheid door
uit den weg wordt genomen, ook door Burg. en Weth, erkend,
maar hoofdzaak blijft dat wij hun jaarlijks 23.— meer kunnen
geven, wat een heele verruiming is voor die menschen. Daarom
kan ik niet nalaten ons voorstel niet alleen te handhaven
maar ook warm bij mijne medeleden aan te bevelen.
De Voorzitter. Dan wensch ik toch op te merken, dat de
heer Pera verder gaat dan de heer Witmans, die gezegd heeft,
dat het beter is een half ei te hebben dan een ledige dop, en
met het voorstel van Burg. en Weth. wil medegaan, althans
zich daartegen niet verzet. De heer Pera daarentegen meent,
dat het voorstel van de drie leden ook in stemming moet
komende heer Sijtsma is op datzelfde aanbeeld gaan hameren,
en zoo komen die heeren in strijd met wat de heer Witmans
heeft gezegd, dat hij zich bij ons voorstel voorloopig zou
kunnen neerleggen. Zoo zijn wij nu weder in een ander sta
dium gekomen, waar de heer Witmans misschien tegen zijn
wil in getrokken wordt.
Ik moet wel ontraden, het voorstel aan te nemen, vooral
na de toelichting. Wat de heer Witmans heeft aangevoerd is
eenvoudig een ontkenning van de bezwaren, die dezerzijds
in de stukken zijn voorgebracht, zonder argumenten daar
tegen aan te voeren. Het eenige wat dan ook in zijn betoog
wederlegging noodig heeft is de vraag, waarom de rapporten
van den Marktmeester en van den Commissaris van Politie
niet in hun geheel zijn overgelegd. De reden daarvan ligt
hierin, dat zij zich daarin nog over andere dingen hebben
uitgelaten, dan die rechtstreeks verband houden met dit voor
stel, zoodat wij alleen datgene, wat daarmede rechtstreeks
verband hield in onze voordracht hebben overgenomen. Die
beide hoofden van dienst nu zijn eenstemmig in hun advies,
dat het voorstel niet aannemelijk is. En waar nu de heer
Pera eenvoudig zegt: ja, maar ik kan mij daarmede niet ver
eenigen dan moet ik zeggendat dit geen argument mag
worden genoemd, en dat wij dan meer hechten aan de opinie
van ambtenaren, die reeds lange jaren in dienst van de Ge
meente werkzaam zijn. En zij hebben verklaard uit één mond,
dat tegen het voorstel praktische bezwaren bestaan.
Bovendien is de vorm, waarin deze verhooging van bezol
diging zou worden gegeven, het groote bezwaar, dat Burg.
en Weth. heeft doen neigen om afstemming van het voorstel
van de drie heeren aan té bevelen. Het bezwaar, dat die lieden
op één moment die betrekkelijk belangrijke geldsom in handen
zouden krijgen, is niet licht te tellen; de beschikking ineens
over zoo'n geldsom voor personen, die gewoonlijk in omstan
digheden verkeeren, dat zij zich niet zulke groote uitgaven
kunnen veroorloven, is iets, dat werkelijk groot bezwaar
in heeft.
En dat deze ambtenaren te zuinig op hunne kleeren zouden
worden, teneinde daardoor op het kleedgeld te besparen, is
een argument, dat den toets der ervaring kan doorstaan, én
omdat het door den Commissaris van Politie in zijn vorige
standplaats is ondervonden, èn omdat het ook door den an
deren hoofd-ambtenaar als man van ervaring ten zeerste wordt
ontraden. Wil men een anderen weg inslaan, dan kan later
worden gezien, of daarvoor redenen zijn, maar deze weg ver
dient geen aanbeveling, gelijk de ervaring heeft geleerd, en
daarom moeten wij ontraden met het voorstel van den heer
Witmans mede te gaan.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou gaarne een vraag doen.
In het advies van Havenmeester en Commissaris van Politie
wordt er blijkbaar op gewezen, dat er ernstige bezwaren tegen
ons voorstel zijn. Betreffen die ernstige bezwaren alleen de
twee punten, die door Burg. en Weth in hun advies zijn
gereleveerd. Of zijn er nog andere ernstige bezwaren? Laat
U die dan noemen.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil nog eens met nadruk opmerken,
dat ik deze bezwaren niet gevoel. Ik zie er volstrekt geen
kwaad in om die menschen eens per jaar eens 23.in
handen te geven; ik ben overtuigd, dat, zoo niet allen, toch
wel 90 van hen het goed zal besteden.
Wat het tweede bezwaar aangaat mijnheer de Voorzitter,
ik herhaal, ik zie in de zuinigheid van de beambten op hunne
kleeding juist een voordeel. Ik heb altijd zuinigheid hooren
aanprijzen als iets goeds, en ik vind zuinig zijn dan ook uit-