190
DONDERDAG 8 DECEMBER 1904.
Cieelen kant raken, tot het onderzoek waarvan wij krachtens
ons mandaat de bevoegdheid hebben gekregen. Dit antwoord
van Burg. en Weth. heeft er iets van wat men onder jongens
zou kunnen noemen „een klein afjakkertje."
De Voorzitter. Dat is allerminst de bedoeling geweest, en
ik meen namens het geheele college van Dagelijksch Bestuur
ten sterkste tegen die kwalificatie te moeten protesteeren. In
de verste verte hebben wij er niet aan gedacht de Commissie
een „afjakkertje" te geven, zooals de heer Van Hoeken dit
noemt. Wij hebben gezegd, dat er geen termen waren voor
uitstel nu het verzoek van Gedeputeerde Staten was gekomen,
om deze zaak spoedig te behandelen. Maar als de Commissie
meent, dat een en ander nader moet worden onderzocht, laat
zij dan voorstellen, dat de Raad ons opdrage om namens den
Raad uitstel te verzoeken.
De heer van Hoekên. M. d. V. Het blijkt mij, dat de
meerderheid van de Commissie dat voorstel wenscht te doen,
zoodat ik hiermede aan uwen wenk gevolg geef.
De Voorzitter. Dan wensch ik er nog wel op te wijzen,
dat deze verordening bijna niet is gewijzigd en dat er boven
dien ook wat betreft den inhoud van het adres, niets in kan
worden gewijzigd, zoodat ik voor uitstel werkelijk niet de
minste noodzakelijkheid zie.
De heer Witmans. M. d. V. Ik wensch nog wel iets in het
midden te brengen over de quaestie van de schatting. U hebt
zooeven voorgelezen, dat die wordt gesteld naar de huur
waarde van de localiteit; maar hoe gaat dat in de praktijk?
In de praktijk geschiedt dat in verband met den omzet, en
wanneer nu een zeer groote lokaliteit wordt geschat op een
huurwaarde van ƒ500.en een zeer kleine op een veel
hoogere huurwaarde, dan wordt toch buiten het verband
van de wet gegaan. Daarom zou ik er ook wel prijs op stellen,
indien dat eenigszins mogelijk was, dat deze zaak eenigen
tijd werd uitgesteld. Er zou dan kunnen worden geïnformeerd,
hoe dat in andere gemeenten is. Ik weet niet, hoe dat is in
de provincie Zuid-Holland, maar ik meen, dat Burg. en Weth.
van Amsterdam bezig zijn een verordening te maken in den
zin als door adressanten wordt gewenscht.
Nu is er nog iets, dat ten aanzien van deze verordening
bezwaar kan doen ontmoeten. De Gemeenteraad zal de be
voegdheid krijgen uitspraak te doen tegen eene schatting,
maar dan dient de Gemeenteraad toch ook een zekere leidraad
te hebben; hij dient te weten, waarnaar hij zich moet regelen
om te bepalen, of een schatting goed is of niet. Na hetgeen
U omtrent den tijd van indiening bij Gedeputeerde Staten
hebt gezegd, spijt het mij ook wel, dat Gedeputeerden den
Gemeenten een zoo korten tijd hebben gegeven. Maar welk
bezwaar zou er aan den anderen kant tegen zijn, deze veror
dening eerst in de volgende vergadering, vandaag over drie
weken, te behandelen? Dan is het toch nog in dit jaar. Ik zou
er daarom zeer vóór zijn, wanneer het voorstel van den heer
van Hoeken tot uitstel van behandeling van deze zaak door
dezen werd gehandhaafd.
De Voorzitter. Ik kan in antwoord daarop opmerken, dat
de motieven, waarom uitstel van behandeling wordt gevraagd,
door mij reeds zijn beantwoord en weerlegd. De reden, die
door U is opgegeven, kan geen aanleiding geven tot uitstel
van behandeling van deze verordening. Wanneer een leidraad,
als door U bedoeld, in de verordening wordt opgenomen, dan
zal een dergelijke verordening door den Minister aan de Kroon
ter vernietiging kunnen worden voorgelegd, omdat geen andere
leidraad voor den aanslag, dan art. 6 der wet aangeeft, in
de verordening bij de wet is toegelaten. Wat adressante voor
stelt, is een kwestie van uitvoering.
Indien blijkt, dat het wenschelijk is, dat een andere schatter
of herschatter worde benoemd, dan zijn Burg. en Weth. gaarne
bereid dat punt in overweging te nemen. Maar om in deze
verordening een leidraad voor de schatting op te nemen
zou ik geenszins kunnen ondersteunen. Want wanneer dat
mocht worden opgenomen, dan zal zeer zeker een dergelijke
verordening vernietiging door de Kroon niet kunnen ontgaan.
De heer Fockema Andrew. De heeren stellen het voor,
alsof aan Gedeputeerde Staten zal worden verzocht het tijdstip
van indiening van deze verordening uit te stellen. Ik ben er
niet voor, dat te verzoeken. Gedeputeerde Staten hebben den
Gemeenteraden slechts verzocht en kunnen verzoeken, de
verordening vóór den genoemden datum in te dienen; zij
kunnen dat niet gelasten. En daarom meen ik, dat zij ook
niet om uitstel moeten verzoeken, maar casu quo alleen moeten
melden, dat wij voor dien datum niet klaar kunnen komen.
De Voorzitter. Het verzoek van Gedeputeerde Staten is
gericht aan de Gemeentebesturen naar aanleiding van een
schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarin
wordt gezegd, dat de verordeningen zooveel in aantal zijn,
dat wanneer men niet behoorlijk den tijd er voor heeft, men
met 1 Maart 1905 niet gereed zal kunnen zijn. Het betreft dus
wel degelijk een opdracht, waaraan de Raad moeilijk zich
kan onttrekken.
De heer Fockema Andrew. M. de V. Ik geloof, dat er wel
degelijk in dezen verschil te maken is. Men moet als Gemeente
raad niet te onderworpen zijn aan Gedeputeerde Staten en
aan den Minister van Binnenlandsche Zaken. Wanneer ons
bij de wet langer tijd is gegeven, is het ons recht daarvan
gebruik te maken.
Intusschen, waarom zouden wij zonder noodzaak weigeren
te voldoen aan het verzoek van Gedeputeerde Staten. En ik
meen dat er in dezen geen voldoende reden van uitstel is.
Ik zal stemmen tegen het voorstel van de heeren van Hoeken
en Witmans, maar mij dunkt, dat wij in geen geval aan
Gedeputeerde Staten om uitstel moeten verzoeken. Wij kunnen
zeggen: wij zouden gaarne aan Uw verzoek voldoen, maar
het is moeilijk, of onmogelijk. Het is een kwestie van vorm,
maar deze vorm heeft beteekenis,
De Voorzitter. Men zal mij toegeven, dat hieruit nog niet
blijkt van onze onderworpenheid aan de Gedeputeerde Staten
en den Minister, wanneer wij medewerken tot een goeden
loop van zaken. Daarom is het zeer wenschelijk thans de
verordening vast te stellen. Ik kan werkelijk geen termen
voor uitstel van behandeling vinden, als er geen andere argu
menten worden aangevoerd dan de genoemde. Ik geef dus
den Raad nogmaals in overweging het voorstel van de heeren
van Hoeken en Witmans af te stemmen.
De heer van Hoeken. Het is mij niet direct te doen om
het woord „verzoeken" dan wel, dat wij een mededeeling
doen. Bij ons vooistel komt de kwestie er slechts op neer,
dat de behandeling van de verordening wordt uitgesteld.
De Voorzitter. Ik moet den heer van Hoeken opmerken,
dat er een vorm moet zijn, waarin het voorstel wordt in
stemming gebracht. Ik kan toch niet eenvoudig in stemming
brengen „uitstel van behandeling" er moet een vorm zijn.
De heeren Witmans en van Hoeken stellen voor aan
Gedeputeerde Staten kennis te geven, dat de Raad met deze
verordening nog niet gereed is.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van de heeren Witmans en van Hoeken, hierop
in stemming gebracht, wordt verworpen met 20 tegen 6
stemmen.
Tegen stemmen de heeren Kerstens, Bots, A. Mulder,
de Vries, Fockema Andrese, van Hamel, van Dissel, van der
Lip, Hasselbach, Bosch, de Goeje, van Gruting, Timp, Ver
gouwen, Pera, Juta, Korevaar, van der Eist, Le Poole en Paul.
Voor stemmen de heerenvan Tol, Meuleman, P. J. Mulder,
Sijtsma, van Hoeken en Witmans.
Artt. 16 van de verordening houdende regeling van het
vergunningsrecht, en daarna de verordening in haar geheel
worden achtereenvolgens zonder hoofdelijke stemming vast
gesteld.
XVIII. Vaststelling van de verordening, regelende de in
vordering van het gemeentelijk vergunningsrecht voor den
verkoop van sterken drank in het klein in de gemeente Leiden.
(Zie lng. st. no. 267).
Artt. 13 en daarna de verordening in haar geheel worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming vastgesteld.
De Voorzitter. Ik kan de Vergadering mededeelen, dat
de heer Juta den volgenden keer zal antwoorden op de
vraag, door den heer Vergouwen in de vorige vergadering
gedaan, aangaande den Zondagsarbeid van de stokers aan de
gasfabriek. Dit onderwerp is misschien eenigszins uitgebreid
en daarom zal het met het oog op den tijd beter zijn, deze
zaak tot de volgende vergadering uit te stellen.
De heer Juta. Er gaat allicht een halfuur met dit onder
werp voorbijen daarom ben ik ook voor behandeling in
de volgende vergadering.
De Voorzitter. Mag ik vragen, of nog een der leden voor
deze zitting het woord verlangt?
De heer van Gruting. M. de V. Het is mij gebleken, dat
op den Hoogen Rijndijk, wanneer het donker weer is, niet
voldoende licht aanwezig is als daar des nachts de lantaarns
om de andere worden uitgedraaid. Ik zou daarom het
üagelijksch Bestuur wel in overweging willen geven, daar
voortaan alle lantaarns te laten branden Vooral des Vrijdags
morgens, wanneer daar druk gereden wordt, zou het zeer
in het belang zijn van de marktbezoekers, als de Hooge Rijndijk,