DONDERDAG 8 DECEMBER 1904. 189 de gewijzigde statuten aan het oordeel van den Raad worden onderworpen. Het voorstel is ingetrokken en maakt dus verder geen onderwerp van beraadslaging meer uit. XV. Voorstel tot continuatie van de levering van de inge komen Stukken en van de Handelingen van den Gemeente raad aan de firma J. J. Groen Zoon. (Zie Ing. St. n°. 265). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVI. Voorstel in zake de verhuring van weekwoningen en vaststelling van den huurprijs dier woningen. (Zie Ing. St. n°. 268). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVII. Vaststelling van de verordening, houdende regeling van het gemeentelijk vergunningsrecht voor den verkoop van sterken drank in het klein in de gemeente Leiden. (Zie Ing. St. n°. 267 en 270). De Voorzitter. Hierbij komt tevens in behandeling het adres der afdeeling van de vereenigirig «Vergunning", ver meld onder de Ingekomen Stukken. Omtrent dat adres kan ik al dadelijk het volgende in het midden brengen. De strekking van het adres is, dat voor onze schatters regels zullen worden gesteld bij de verordening, en nu kan ik mededeelen, dat waar een dergelijke minutieuse onder scheiding wordt gewenscht als in dit systeem, nl van koffie huizen 1e klasse, waar de winst per glas zooveel is, 2e klasse, waar de winst zooveel is, 3e klasse, waar de winst zooveel is, enz., en slijterijen a, b, c en d, wij met een dergelijken grondslag zouden gaan buiten de wet, want er is een en andermaal door de Ministers van Binnerilandsche Zaken en Justitie, speciaal in hunne missive van den 21sten December 1896, uitgemaakt, dat het aan de Gemeenteraden niet is ver oorloofd bij verordening regelen te stellen, welke de schatters hebben in acht te nemen naast die van art. 6 der Drankwet, waarin precies hetzelfde staat als in de Verordening. Derhalve, waar men in de Verordening in het genoemde systeem bepalin gen als de door adressanten gewilde omtrent de vaststelling van den aanslag zou willen opnemen, zou er veel kans zijn, dat een dergelijke Verordening door de Kroon zou worden vernietigd als in strijd met de wet. Hetzelfde is het geval met wat in de derde plaats wordt gevraagd, nl. dat de huurwaarde der lokaliteiten zal worden berekend 1ji te zijn van de winst van de onder a—e genoemde inrichtingen. Het laatst wordt er op gewezen, dat het wenschelijk is, dat de schatting persoonlijk gebeure en dat de schatter zich naar de plaats zelve begeve, wat met het oog op den hoogen leeftijd van 80 jaren van den tegenwoordigen schatter niet zeker is. Burg. en Weth. zullen dien wenk in overweging nemen en bij de benoeming van den schatter zullen zij zeer zeker te rade gaan hiermede, of er eenige waarborg is, dat de schatter zich steeds persoonlijk naar de plaats van schatting zal kunnen begeven. Wij hebben omtrent de schatting hier ter stede want de schatting en de herschatting zijn al meer dan twintig jaar in werking nog nooit, of zeer zeker zoo goed als nooit, aanmerkingen gehoord. Ik geloof dus, dat de grief, die te dezen aanzien wordt genoemd, al heel weinig gewicht in de schaal kan leggen. Wij kunnen dus omtrent het adres, dat poogt ons te brengen in strijd met de wet, wanneer wij andere dan wettelijke be palingen omtrent de vaststelling van den aanslag in het leven riepen, niet anders raden dan het ter zijde te leggen. Ik vermoed, dat de Commissie van Financiën, met hei oog op dit adres zal willen voorstellen de zaak aan te houden. Misschien zijn de heeren in dat opzicht evenwel nu van opinie veranderd. Gedeputeerde Staten hebben ons met hunne aan schrijving om de Verordeningen vóór 15 December a. s. in te dienen eenigszins verrast. De wet zegt, dat de verorde ningen, die niet zijn herzien, van kracht blijven tot Maart van het volgende jaar, dus meenden wij, dat het tijdig genoeg was in den loop van Januari met deze verordeningen te komen. Maar Gedeputeerde Staten, rekenende met het aantal ver ordeningen over de geheele Provincie, hebben medegedeeld, dat zij reeds 14 dagen vóór het einde van het jaar alle her zieningen inwachten, en vandaar dat wij deze zaak ietwat overijld in den Raad hebben moeten brengen. Nu brengt het voorstel niet veel verschil met den bestaanden toestand, want, gelijk ik heb medegedeeld, blijven de grond slagen van den aanslag geheel dezelfde. Alleen ten aanzien van de herschatting is iets ingevoerd wat tot op zekere hoogte een nieuwigheid is, nl. dat bij de herschatting de kosten komen ten laste van de Gemeente. En waarom Omdat nu is ingevoerd een beroep tegen den aanslag op den Raad, en nu is het zeker voor onze voorlichting en voor die van den Raad van het allerhoogste belang, dat niet alleen de schatting, maar ook de herschatting zoodanig geschiedt, dat Burg. en Weth. en de Raad hierin een zekeren grondslag hebben voor de beslissing. De algemeene beraadslaging wordt geopend. De heer van Hoeken. M. de V. Ik zal den Raad niet lang ophouden over de Verordening zelve, maar wensch alleen hier een korte verklaring af te leggen dat de Commissie van Financiën zich gegriefd gevoelt over de wijze, waarop haar bericht, dat zij irr den korten tijd haar gegeven geen tijd had om deze zaak goed te bestudeeren, door B. en W. is ontvangen. »De Commissie van Financiën deelt U mede, dat zij met «leedwezen het antwoord van B. en W. gezien heeft inzake «haar bericht, dat door den korten tijd, haar gegeven tot «onderzoek der ontwerp-verordeningen, regelende het gemeen- «telijk Vergunningsrecht, enz., het der Commissie niet mogelijk «was den Gemeenteraad van advies te dienen. Niet zoo zeer «heeft zij dit met leedwezen gezien, dat B. en W. niet kunnen «aandringen tot verlenging van den termijn tot inzending «bij Ged. Staten, als wel om de woorden waarin dit antwoord «is gesteld. Indien het waar is, dat, wat tusschen de regels door te «lezen staat, de commissie feitelijk niet zou behoeven te worden «gekend! Dan is te gelijk de vraag gewettigd, waarom dan «de ontwerp-verordeningen zijn toegezonden? «De verschillende beschouwingen, die zich bij de behandeling «der ontwerpen voordeden, maakten het haar onmogelijk, in «de 2 dagen, die er feitelijk overbleven, deze in studie te «nemen en uwen Raad een advies te geven." Dit aangaande deze Verordening, waarover ik heb maar te wijzen op het adres der vereeniging «Vergunning" toch nog wel verschillende beschouwingen zijn te houden, gelijk in deze Raadszitting ook is gebleken. Enkele punten in het adres van de Vereeniging «Vergunning" aangegeven zijn ook in de Commissie besproken, maar aangezien alle gegevens, die daaromtrent zouden kunnen bestaan, niet in ons bezit waren, hebben wij gezegd, dat wij daarover niet konden oordeelen. En nu wordt door Burg. en Weth. wel gezegd, dat het hier geldt noch een invoering noch een wijziging noch een af schaffing eener belasting, maar het blijkt toch uit wat U hebt gezegd, dat wel degelijk eene wijziging heeft plaats gehad. En zoo zijn er misschien nog wel meer wijzigingen in te vinden, waarover wij op dat oogenblik wel niet gereed waren te oordeelen, maar toch in elk geval bevoegd te adviseeren. De Voorzitter. Het spijt mij, dat de Commissie ons ant woord minder heusch vindt, maar in werkelijkheid kan ik verklaren niet in te zien, dat wij in dat opzicht iets hebben geschreven, dat voor de Commissie eenigszins onwelwillend heeten mag. Wij beginnen met te zeggen, dat wij «tot ons leedwezen" geen vrijheid kunnen vinden om verlenging van den termijn te vragen. Indien hier eenige reden van klagen zou kunnen zijn, dan zou het zijn over de omstandigheid, dat Gedeputeerde Staten ons met hunne aanschrijving een korten termijn stelden, dat wij vóór 15 December gereed moeten zijn. In dergelijke buitengewone omstandigheden moet rekening worden gehouden met tijd en gelegenheid. Zeker, wanneer deze drang er niet ware geweest, dan zouden wij, gesteld dan dat de geheele Verordening tot hare competentie be hoort, der Commissie van Financiën gaarne een ruimer tijd hebben gegeven om deze zaak te onderzoeken. Maar nu konden wij niet anders Indien de Commissie van Financiën daartoe aanleiding vindt, dan kan zij voorstellen, dat ons worde opgedragen om namens den Raad te vragen uitstel van behan deling dezer verordeningen. Maar met een dergelijke aan schrijving in handen kunnen wij niet beginnen met te vragen uitstel, waar wij de overtuiging hebben, dat de geheele regeling zoo weinig wijziging ondergaat, dat wij het niet voor onze rekening konden nemen om deze zaak langer onder ons te houden dan Gedeputeerde Staten hebben gevraagd. Dezen hebben voor hun verzoek waarschijnlijk reden, en wij hebben vóór dien tijd geen raadsvergadering. Dus indien de Commissie daarover zoo ontevreden is, dan spijt ons dat zeer, maar wij meenen, dat ons schrijven daartoe geen aanleiding geeft. De heer van Hoeken. De Commissie is niet ontevreden, omdat Burg. en Weth. zeggen, dat zij onmachtig zijn om uitstel te verleenen, maar zij is ontevreden, omdat Burg. en Weth. schrijven, dat er voor zulk een uitstel geen termen aanwezig zijn, «waar de Commissie slechts verplicht is haar advies uit te brengen over het invoeren, wijzigen of afschaffen enz." Alsof de Commissie over de onderdeelen in verband met de geheele verordening geen voorstellen zou kunnen doen. De geheele verordening wordt ons gezonden om die na te zien, en er zijn verschillende bepalingen, die den finan-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 11