174
DONDERDAG 17 NOVEMBER 1904.
eens den Directeur van de Ambachtsschool vragen, of een
timmerman een zooveel moeilijker vakopleiding noodig heeft
dan een schilder, of smid, dan zal hij antwoordenneen, het
vak doet het hem niet; de vraag is of de persoon voor het
vak aangelegd is en dan eischt die opleiding den geheelen
mensch. En als wij nu goede stadswerklieden hebben en
aannemen, die hun vak, onverschillig welk, terdege verstaan,
dan zou ik zoo'n klein verschil in waardeering tusschen de
verschillende vakken niet wensclien te wegen. Ik zou zeggen:
laten wij allen een behoorlijk loon geven, en daartoe reken
ik f 12.
M. d. V.ik heb eens enkele timmermansbazen, schilders
bazen en metselaarsbazen geraadpleegd, en die hebben gezegd,
dat het loon van een timmerman, die zijn vak behoorlijk
verstaat, tegenwoordig ruim 12.bedraagt; een metselaar
verdient iets meer, een schilder een weinig minder, en nu
hebben wij, in den breede genomen, het bedrag van f 12.
voor allen een juist cijfer geacht.
Wanneer wij inderdaad rekening willen houden met de
loonen bij particuliere bazen, dan kan ik ter bevestiging van
het bovenstaande ook nog wijzen op een lijst, afkomstig van
den secretaris der Kamer van Arbeid in de Bouwbedrijven,
die tot dezelfde conclusie komt als wij, zeggende, dat een
timmerman en een metselaar hier te stede f 12.— a f 13.50
verdienen. Ergo, wij kunnen niet te hoog zijn gegaan.
Alles samenvattende, geloof ik dat wij de ingediende motie
gerust kunnen laten liggen maar dat wij handelen in het
belang van de werklieden en der Gemeente waardig, wanneer
wij de door mij besproken regeling aannemen. Ik handhaaf
derhalve bij dezen het door ons ingediende voorstel.
De heer Wttmans. M. d. V. Ik zou gaarne een enkel woord
willen zeggen. Met het betoog van den heer Sijtsma, dat
spreekt van zelf, ga ik geheel mede. Toen voor eenigen tijd
geleden aan de orde werd gesteld verhooging van salarissen
in het algemeen, heeft bij mij voorgezeten de gedachte, dat
te zijner tijd voor de werklieden en brugwachters ook eene
verbetering in hunne finantieele positie zou worden gebracht;
en nu betreur ik het en doet het mij leed te ontvangen het
afwijzend praeadvies van Burg. en Weth.
De motie, die ingediend is door de andere drie heeren,
geeft blijk dat wij eenigen steun hebben gekregen in ons streven
en hoewel ik niet deze motie, maar liever zie dat ons voor
stel wordt aangenomen, zal ikzoo het niet aangenomen wordt,
de motie steunen. Maar ik wensch nog de opmerking te
makendat de tegenwoordige loonen, die nu betaald worden
door particuliere patroons en werkgevers, voor de gemeente
geen voorbeeld behoeven te zijn. De Gemeente moet zich niet
regelen naar de loonen, die particulieren betalen, maar de
Gemeente moet geven een goed voorbeeld. De heer Sijtsma
heeft de zaak overigens uitmuntend toegelicht en zal ik het
er bij laten en ik hoop dat door de aanneming van ons
voorstel ik in de toekomst niet meer aan dergelijke voor
stellen zal behoeven mede te werken.
De heer Pera. M. d. V. Door het voorstel van de drie
heeren werd onze aandacht gevestigd op den loontoestand
der Gemeente-werklieden. Nu moet ik bekennen dat ik geen
inzage heb kunnen nemen van het stuk van den Directeur
van Gemeentewerken, maar de zaak zelve is mij genoegzaam
bekend en naar aanleiding van het stuk, dat van die drie
heeren is ingekomen het volgende.
Toen ik kennis had gemaakt met het voorstel van de
heeren Sijtsma, Witmans en v. d. Eist maakte zich een
gevoel van leedwezen en spijt van mij meester. En dit wel
omdat bij het voorstel tot loonsverhooging alle beginsel en
grond van handeling ontbreekt. De een zal krijgen een ver
meerdering van 50 cent per week en een ander van f2.60
per week. Waarop grondt zich dit groote verschil
Geen particuliere werkgever zal het in zijn hoofd krijgen
om op zoo willekeurige wijze een loonsverhooging in toe
passing te brengen, want hij weet vooruit, dat hij daarmee
zijn geheele zaak in de war zou sturen. Slechts enkele dagen
geleden liep ik met een onzer groote fabrikanten ook over
loonsverhooging te spreken. Hij vertelde mij van een geval,
kort geleden, toen er een machine van nieuwe constructie
was aangekocht. De man, die daarbij te werk werd gesteld,
toonde veel belangstelling in het nieuwe werktuig en met
energie maakte hij zich meester van de noodige kennis en
bedrevenheid. Dit was den patroon veel waard en hij besloot
daarom het loon van dezen man wat te verhoogen. Maar
och, klaagde hij mij, wat heb ik een ellende gehad van die
loonsverhooging, welke verhooging zoo goed door mij kon
gemotiveerd worden.
Dit gesprek had plaats, zonder dat een van beiden dacht
aan het aanhangige voorstel in den Raad. Ik houd mij over
tuigd dat geen der drie heeren voorstellers de mogelijke
gevolgen der aanneming van hun voorstel overzien. De moge
lijkheid, ik zou haast zeggen, het gevaar bestaat, dat de aan
neming van dit voorstel groote ontevredenheid zal verwekken,
en met recht. Zoo kan men met geen verhooging te werk gaan.
Zoo pas heb ik gezegd dat het voorstel bij mij een gevoel
van spijt veroorzaakte. Ja, Mijnheer de Voorzitter. Bij mij is
toch wel de overtuiging, dat in elk geval de laagste loonen
eenige verhooging noodig hebben, en ik zal U zeggen wat
mij daartoe geleid heeft.
In de Kamer van Arheid voor de Textielnijverheid kwam
gedurig het loon ter sprake en dit gaf mij bij gelegenheid
aanleiding om aan de vijf werklieden te vragen: Welk loon
acht gij als minimum voor het onderhoud van een gezin noodig?
Na overleg en beraad werd hierop geantwoordnegen gulden.
De heeren Bots en Le Poole, mijn medeleden van de Kamer,
kunnen dit mede getuigen. Ik neem aan dat dit waar is,
maar dan meen ik ook dat volslagen werklieden in gemeente
dienst op zijn minst dit bedrag moeten ontvangen.
Een verandering in de loonsregeling in dezen zin acht ik
noodig in elk geval, en het is daarom dat deze motie is in
gediend. Voor deze verhooging op dezen grond bestaat naar
mijn oordeel alle reden en zij kan onmogelijk aanleiding geven
tot tegenspraak en ontevredenheid. Wat de verdere loon-
standaard aangaat, bij de hoogere loonen dient rekening ge
houden te worden met de Leidsche toestanden, en om deze
wel te beoordeelen is meer kennis noodig van die dingen,
dan ik op 't oogenblik bezit. De verhooging der loonen van
hen, die ik in dit geval minimumlijders zou willen noemen,
tot het aangegeven bedrag, acht ik spoedeischend en daarom
worden Burg. en Weth. in de motie verzocht in elk geval
binnen een paar maanden met een daartoe strekkend voorstel
te willen komen.
De Voorzitter. Over het gesprokene omtrent het voorstel
door de twee eerste voorstellers de heer Van der Eist
heeft zich meer speciaal over de motie uitgesproken een
enkel woord. Wat de heeren Sijtsma en Witmans ter onder
steuning van het voorstel in het midden hebben gebracht,
heeft mij niet overtuigd van de wenschelijkheid om het voor
stel aan te nemen. Ik kan verwijzen naar het uitvoerig prae
advies van Burg. en Weth. waarin uiteengezet zijn de gronden,
waarom wij meenen, dat het voorstel niet moet worden aan
genomen. En wanneer ik zooeven gehoord heb, dat naar de
meening van den heer Pera aan dit voorstel alle beginsel
ontbreekt, geloof ik, dat de uitdrukkingen, die Burg. en Weth.
omtrent het voorstel van den heer Sijtsma c. s. hebben ge
bezigd, zeer zacht zijn te noemen in vergelijking met de
kwalificatie, die de heer Pera daaraan heeft gemeend te
moeten geven.
In de eerste plaats is opgemerkt, dat de arbeiders, die het
minst praesteeren, met de nienwe loonregeling den grootsten
vooruitgang zouden hebben. De heer Sijtsma is er tegen op
gekomen, dat door de aanneming van dit voorstel een wan
verhouding zou ontstaan, maar de heer Pera heeft er reeds
op gewezen, dat zij, die intellectueel het laagste staan, bij
deze loonregeling de grootste verhooging nl. f 2.60 zullen
ontvangen. De heer Sijtsma heeft gewezen op het lijstje, in
het voorstel overgelegd, en zegt: neen, zij die f 9.hebben
zullen een loonsverhooging ontvangen tot f 9.50. Maar de heer
Sijtsma ziet over het hoofd, dat volgens datzelfde lijstje in
verband met punt b ieder, die iets meer dan f 9.— verdient
komt tot f 12.—, zoodat de werkman, die thans f 9.40 ver
dient, volgens het voorstel zal komen tot f 12.— en dat in
oogenschouw nemende, zal wel juist zijn hetgeen Burg. en
Weth. in hun praeadvies zeggen, dat er zijn onder degenen
die het minst praesteeren, die den grootsten vooruitgang in
loon krijgen, en dat zou zoowel volgens den Directeur van
Gemeentewerken als naar het oordeel van de leden der Com
missie van Fabricage, die op dat terrein meer deskundig zijn
dan ik, ontevredenheid verwekken. De heer Sijtsma zegt nu
wel, dat dit niet het geval zal zijn, maar de Commissie van
Fabricage zegt in haar advies, dat waar wij hier te doen
hebben met een regeling van de loonen der gemeente-werk
lieden, waarin met het onderscheid in de vakken geen rekening
wordt gehouden, deze loonregeling tot practische bezwaren
aanleiding moet geven, daarbij doelende op de moeilijkheden,
die door verschillende, niet-gelijkmatige loonregelingen in
het leven worden geroepen.
De heer Witmans heeft opgemerkt, dat ten onrechte door
Burg. en Weth. is beweerd, dat men zich in dezen moet
spiegelen aan den alhier bestaanden loonstandaard, en hij
heeft daarbij gezegdde Gemeente moet in de gewenschte
richting den eersten stap doen. Tot op zekere hoogte kan ik
daarmede meegaan, maar de heeren zullen wel begrijpen,
dat, waar het doen van dien eersten stap van zelf zulke
omvangrijke gevolgen heeft, dat de loonstandaard ook bij
particuliere werken in de geheele Gemeente daardoor zal
worden veranderd, daar het doen van den eersten stap wel
twee-, driemaal mag worden overwogen door het Dagelijksch
Bestuur.
In aansluiting voorts met al hetgeen vermeld staat in het