DONDERDAG 17 NOVEMBER 1904. 173 deel, dat niet ik, maar de geachte Wethouder zich moet ver gissen. De heer Korevaar. M. d. V. Ik ben overtuigd dat ik mij volstrekt niet vergis, en dat de afstand tusschen den achter muur van het schoolgebouw van den heer Van der Heijde, (die dezelfde muur is als welken de heer Witmans noemt de achtermuur van de brandstoffenbergplaats) en den achtermuur van het nieuwe gebouw veel grooter is dan hij veronderstelt. Die afstand is veel grooter dan één Meter. Ik blijf er dus bij, dat de heer Witmans zich schromelijk vergist. De heer Fockema Andrew. M. d. V. Ook ik heb het terrein, waarover thans de discussie loopt, in oogenschouw genomen en ik geloof, dat de heer Korevaar volkomen gelijk heeft. Er is meer dan 1 meter afstand tusschen den muur van de mangelkamer en den muur van de school. Eerst is er een stuk van de oude mangelkamer en dan loopt de muur terug, zoodat hier dus een grootere ruimte is dan de heer Witmans meent. De ruimte tusschen den muur van de school en den muur, die nu nieuw is opgetrokken is zoo groot, dat wanneer men de school gaat uitbreiden, dan tusschen het lokaal, dat er dan komt en den muur, die nu pas is opgetrokken, juist nog een ruimte van meer dan 1 meter overblijft. De heer Witmans zal zich bepaald in de gebouwen vergis sen. Ik zou hem willen vragenof het gebouw, waarvan hij spreekt als van 'het brandstoffenhuis, niet is het gebouw, waar de brandladder wordt bewaard. De heer Witmans. Neen, M. d. V. De heer van Hoeken. M. d. V. Ik zou wenschen te vragen of de heer Witmans zich kan vereenigen met de situatie- teekenirig, die bij U berust. Kan hij zich daarmede vereenigen, dan zal dat ook het geval zijn ten opzichte van het gebouw zelf, want ik twijfel er niet aan, dat het gebouw in dezelfde rooilijn zal zijn opgetrokken als die de teekening aangeeft. Het komt dus hierop neer, dat op het naleven van het bouw plan door de Bouwpolitie wTordt gelet. De Voorzitter. Dat merkte ik zoo straks reeds op. Wan neer niet gebouwd wordt volgens het bouwplan, dan is de bouwpolitie daar om te letten op het naleven van de bepa lingen in het plan opgenomen. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. Op het verzoek wordt zonder hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burg. en Weth. beschikt. XII. Voorstel van de Heeren Sijtsma, Witmans en van der Eist tot verhooging van het loon van een deel der Gemeente- Werklieden. (Zie Ing. St. n°. 251). De Voorzitter Vóór dit punt in behandeling gebracht wordt is aan de orde eene motie van de Heeren Pera, van Tol en Vergouwen. Ik verzoek den secretaris deze motie te willen voorlezen. Deze motie luidt aldus: Ondergeteekeiiden, hebben de eer, in verband met N°. 12 der agenda voor de Raadszitting van heden, U onderstaande motie ter overweging aan te bieden: »De Raad met instemming gezien hebbende, dat Burg. en »Weth. bereid zijn een voorstel bij den Raad in te dienen, «bedoelende een nadere regeling der loonen van de stads- werklieden; »van oordeel, dat de loonen der stadswerkliedendie het yrminst gesalariëerd worden, verbetering behoeveu; »zag gaarne, dat een voorstel van die strekking binnen een «paar maanden door Burg. en Weth. aan den Raad werd «ingediend «en gaat over tot de orde van den dag." W. Pera. C. J. van Tol. Leiden, 17 Nov. 1904. J. P. Vergouwen. Aan den Raad der Gemeente Leiden. De Voorzitter. Ik behoef niet te vragen of deze motie wordt ondersteunddaar zij door drie leden is onderteekend. Ver langt een der heeren voorstellers ook het woord, of een der voorstellers van de motie? De heer van der Elst. Deze motie komt eenigszins onver wacht, maar hier blijkt in elk geval uit, dat een deel van den Raad, die niet meegaan met het voorstel Sijtsma c.s., te dien aanzien toch ook voor verbetering zijn van de loonen in het algemeen. Als het voorstel, hetwelk door ons is ingediend, zou worden verworpen, zouden wij toch ook een dergelijke motie willen indienen, ongeveer van dezelfde strekking als deze. De Voorzitter. U zult toch wel eerst over uw eigen voor stel iets in het midden willen brengen? De heer Sijtsma. M. d. V. Als de heer Van der Eist van het woord afziet, dan wensch ik wel te spreken over het voorstel. Ik wist niet dat deze motie zou komen, omdat niet lang geleden, toen wij ook een voorstel gedaan hebben, tot verhooging van dezelfde loonen, de geestdrift daarvoor in het algemeen niet groot scheen en het verheugt mij zeer dat het nu anders is geworden. Ik wil echter niet afstappen van het voorstel, 't Doet mij bijzonder genoegen dat wij een niet te versmaden bondgenoot voor ons beginsel hebben gekregen in niemand minder dan onzen Directeur van Gemeentewer ken, die, zij het dan ook aan het slot van zijn merkwaardig advies, zegt, dat de minst bedeelden, de minimumlijders noodig verhooging moeten hebben. Maar over zijn voorstel hebben wij op dit oogenblik het niet en komende tot ons eigen voorstel begin ik met het praeadvies, dat door Burge meester en Wethouders daarover is uitgebracht en dat bijna geheel overeenstemt met het rapport van den Directeur van Gemeentewerken. Zij zeggen dat door ons voorstel wanverhouding zou worden gebracht in de bestaande toestanden en nu geloof ik vast dat dit niet zoo is. Integendeel, wij willen juist een goede verhouding scheppen. Wanneer Burgemeester en Wethouders en de Directeur van Gemeentewerken dit zeggen is daarvoor eenige schijn van grondomdat een kleine fout in de redactie van het voorstel is geslopen. Een goed verstaander heeft maar een half woord noodigdoch blijk baar heeft men ons niet goed willen verstaan, waar men aanneemt dat wij niet-vakmenschen van f9.40 willen brengen op f 12.per week, die dus f2.60 meer zouden moeten ontvangen. Dat zou wel eene wanverhouding teweegbrengen, maar onze recapitulatielijst raadplegende, zult gij toestemmen M. d. V. dat dit onze bedoeling nooit is geweest. Van het goede beginsel uitgaande, dat er twee categoriën van stads-werklieden zijn, menschen die een ambacht ver staan en menschen, die geen vak kennen, zeggen wijof menschen die geen ambacht verstaan, ruimers, scheppers, diepers, boomsnoeiers enz. zijn, hangt af van toevallige omstan digheden, soms in, soms buiten hun persoon gelegen. Hoofd zaak is dat zij geroepen worden voor zeker werk, en op vastgestelde uren moeten werken. En nu kwam het ons voor dat veel er voor pleitte, dat al die personen eenzelfde loon hadden. Dat loon konden wij niet te hoog stellen, omdat wij rekening wilden houden met de financiën van de Gemeente, en met het oog op een en ander meenden wij dat loon te kunnen stellen op f 9.50. Dat is nu nog wel niet bepaald schitterend, maar de betrokkenen zullen daarmede zeer tevreden zijn en zij zullen er niet in vinden wat Burg. en Weth. meenen, dat daarin gelegen is: een bron tot ontevredenheid. Trouwens, dat bewijzen reeds de adhaesiebetuigingen, die op ons voor stel zijn ingekomen. Het adres van «Recht en Plicht", dat in deze zitting is ingekomen, is in de vergadering, waarin het werd behandeld, aangenomen met overgroote meerderheid van stemmen. En nu mogen er in «Recht en Plicht" al eenigen wezen, die met onze loonsregeling niet tevreden zijn de groote meerderheid is, zooals ik zeide, daarmede zeer tevreden. Maar daarnaar behoeven wij ons ook geheel en al niet te richten; neen, of er al zijn, die wel en anderen die niet met eene loonregeling, vast te stellen door den Raad, zijn inge nomen daarmede hebben wij eigenlijk niets te maken. Wij moeten voor ons zelf de overtuiging hebben recht te doen. En vraagt men is hetgeen gij ook ten opzichte der vak mannen wenscht billijk, dan antwoorden wijhet is inderdaad billijk, dat alle vaklieden eenzelfde loon ontvangen. Welnu, die wenschen wij allen te brengen onder een loon van 12.— Wij hebben tusschen de verschillende ambachtslieden geen onderscheid willen maken, omdat elke onderscheiding wille keur schept. Trouwens, op het oogenblik is er niet eens een zeer groot onderscheid. Gaan wij de verschillende loonlijsten der ambachts lieden eens na, dan zien wij, dat het verschil tusschen de loonen, door elkander genomen, slechts 40 cents bedraagt. Een smid krijgt op het oogenblik f 10.80 en een timmerman 11.30. Dat is dus niet een zoo heel groot verschil. In het advies van den Directeur van Gemeentewerken nu lezen wij, dat één man bij hem is geweest, die heeft ver klaard geen vrede te kunnen hebben met ons voorstel. Maar dat is toch maar een heel enkel geval, en ik zou zoo'n man willen toeroepen hetgeen in de gelijkenis van den wijngaard de heer des huizes tot zijne ontevreden dienstknechten zeide: neem het uwe en ga heenof zijt gij boos, omdat ik goed ben? Wij, mijnheer de Voorzitter, kunnen zelf weten wat wij geven en als wij een ieder recht doen en bovendien sommige vakmenschen wat meer geven dan zij thans hebben, dan hebben wij daartoe alle recht. Door de rneening van zoo'n enkelen ontevredene zou ik mij dus in geen geval willen laten leiden. Ik geloof, dat tegen de door ons voorgestelde regeling, die op dit juiste beginsel steunt, dat wij vakmenschen en niet vakmenschen splitsen, niet veel is in te brengen. Wanneer wij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 7