47 2 DONDERDAG 17 NOVEMBER 1904. Het is ook zeer merkwaardig, dat als argument, waarom de overbrugging niet moet plaats hebben, door adressant van Waveren dit wordt opgegeven, dat aan den gevel van zijn woning aan de Vischpoort zich een opschrift bevindt, dat 's avonds verlicht wordt en dat, wanneer de overbrug ging mocht tot stand komen, 's avonds daarop het oog niet meer zou vallen Eindelijk hebben adressanten Paanakker c. s. betoogd, dat de brandweer gehinderd kan wordeu, omdat de stralen der spuiten niet kunnen doordringen, wanneer die overbrugging er is. De deskundige, de Commandant der brandweer, heeft dat argument wel zeer zeker onder de oogen gezien, maar hij heeft daarin geen bezwaar gevonden en heeft gemeend, dat de perceelen evengoed te bereiken zouden zijn met of zonder overbrugging. Dat alles bij elkander genomen, geeft Burg. en Weth. niet de overtuiging, dat in dezen of het belang der particulieren, of het algemeen belang zou eischen het verzoek af te wijzen. De heer Fockema Andrew. M. d. V. Ook ik kan mij niet vereenigen met dit voorstel van Burg. en Weth. Mij dunkt, wanneer de een of andere industrieel goed vond twee tegen over elkander gelegen perceelen te koopen, nu eens niet in de Vischpoort, maar in de Koorsteeg of Maarsmai? steeg, en hij wenschte die perceelen door overbrugging met eikander te verbinden, dan zou voor inwilliging van een verzoek daartoe hetzelfde argument kunnen worden aangewend als datgene wat Burg. en Weth. thans te berde brengen. Maar dan zou daar tegenover zoo goed als in dit geval, dunkt (mij, dit ar gument staan, dat die industrieel zich niet juist behoefde te vestigen in twee gebouwen, die door een straat of steeg zijn gescheiden. En dan is het antwoord op de klacht over niet inwilliging van zulk een verzoekin zulk water vangt men zulke visch. Als men noodig heeft aaneengehechte gebouwen, dan moet men ter reinen zoeken, die niet door een straat gescheiden zijn. Voor de afwijzing van het verzoek pleiten niet slechts zooals Burg. en Weth. zeggen de belangen van particulieren, ook belangen van industrieelen staan tegenover de belangen van requestranten, en bovendien, de belangen van particu lieren ten aanzien van hunne woonhuizen in eene stad moeten evenzeer behartigd worden als de belangen van industrieelen en winkeliers. Ik geloof dat het argument van Burg. en Weth. en van requestranten niet opgaat. Ik zal daarom stemmen tegen het voorstel van Burg. en Weth. De heer van Hoeken. M. d. V. Ik wensch naar aanleiding van de ingekomen adressen mijn stem tegen dit punt te mo- tiveerenreeds was ik dit van plan in de vorige raadszitting te doen, toen juist door U dit voorstel van de agenda ter nader onderzoek werd teruggenomen. Aan het eerste goedgunstig advies heb ik zelf medegewerkt, omdat mij van bezwaren der naastvvonenden niets bekend was; toen zij daarna, in de vorige vergadering, zijn ingekomen, vond ik ze gewichtig genoeg toen reeds tegen te stemmen. Het was toen niet noodig. De Commissie van Fabricage heeft andermaal gunstig ge adviseerd. Tot mijn spijt kon ik, door omstandigheden buiten mijn wil, de vergadering, waarin het advies zou worden be handeld, niet bijwonen; was ik aanwezig geweest, er zou zeer zeker een advies van meerder- en minderheid zijn gekomen. Ik achtte mij verplicht hiervan mededeeling te doen, voordat tot stemming wordt overgegaan. De Voorzitter. Verlangt nog iemand het woord? Zoo niet, dan wil ik nog even naar aanleiding van de op merking van den heer Fockema Andreae iets opmerken, waar hij zegtals een ingezetene aan tegenovergestelde deelen van de straat perceelen koopt en vestigt daarin eene bepaalde inrich ting en aan de tegenover gelegen zijde eene zelfde inrichting, dan ook zou men hier bij een desbetrelïend verzoek een over brugging moeten toestaan. Dat zijn veronderstellingen, die wij niet mogen doen wagen, en wie zou durven voorspellen, dat in den naasten tijd zich een tweede, zelfde geval zal voor doen? Inderdaad, met dergelijke redeneering doodt menieder voorstel. Ik zal het verzoek in stemming brengen, wie vóór stemt is vóór het verzoek, wie tegen stemt is tegen het verzoek. De uitslag der stemming is, dat het verzoek wordt afgewezen met 21 tegen 6 stemmen. Tegen stemmen de heeren: van der Vlugt, Sijtsma, Ver gouwen, van Dissel, van Gruting, van Tol, Verhey van Wijk, Fockema Andrese, Le Poole, van Lidth de Jeude, Paul, Pera, A. Mulder, van der Eist, deGoeje, Bots, Driessen, van Hoeken, Bosch, P. J. Mulder en de Vries. Voor stemmen de heeren: Witmans, Korevaar, Eerstens, Meuleman, van Hamel en Hasselbach XI. Verzoek van G. H. Sijthoff om een gedeelte van den in gebruik gegeven gemeentegrond achter het perceel Bree- straat 155, te mogen bebouwen. (Zie lng. St. n°. 250 en 254). De heer Witmans. M. d. V. Gaarne zou ik ten opzichte van deze voordracht een vraag willen doen. Dezer dagen ben ik op het terrein eens een kijkje gaan nemen, en heb ik de zaak goed begrepen, dan meen ik tot de conclusie te moeten komen, dat de grond, die verkocht moet worden, reeds ten deele bebouwd is. Dwaal ik in die meening, dan zou ik dat gaarne weten, maar mocht dat niet het geval zijn, dan moet ik tot mijn leedwezen constateeren, dat de Raad in dezen wordt gesteld voor een fait accompli. De Voorzitter. Ik vooronderstel, dat U waarschijnlijk het oog hebt op het terrein, waar zich de mangelmaker bevindt. Dat was al bebouwd; maar het terrein waarop het in dezen aankomt is ook bebouwd geworden, maar onder de conditie, dat het op eigen risico van den bouwer zou geschieden, ter wijl bepaaldelijk hem de verplichting is opgelegd, dat wanneer de Raad zich daarmede eventueel niet mocht vereenigen, hij het ongedaan zou maken. Onder deze omstandigheid kan tegen de voordracht geen bezwaar bestaan, waar de bouwer het geheel op eigen verantwoording heeft willen aanvaarden en de verplichting op zich heeft genomen dat wanneer de Raad zich met een en ander niet zou kunnen vereenigen, alles weer ongedaan zou worden gemaakt. In dezen is dus niet vooruitgeloopen op de beslissing daaromtrent van den Raad. De heer Korevaar. M. d. V. Burg. en Weth. hebben het bouwplan moeten goedkeuren, omdat zij daarbij aan een termijn waren gebondenzij konden de beslissing dienaan gaande niet langer uitstellen. Maar de goedkeuring van dat bouwplan anticipeert volstrekt niet op de kwestie, op welken grond gebouwd wordt en als zoodanig hebben wij den Raad dus volstrekt niet gesteld voor een fait accompli. Toen het bouwplan was goedgekeurd is de belanghebbende begonnen te bouwen en heeft dit alleen gedwongen door de uiterste nood zakelijkheid gedaan. De onderhandelingen toch van Burg. en Weth. zijn van zeer langdurigen aard geweest, omdat onderwijsbelangen bij deze kwestie betrokken waren, en daardoor was de belanghebbende gedupeerd buiten onze schuld. Wil de Raad nu het te vroeg beginnen met bouwen, straffen met niet aanneming van het voorstel van Burg. en Weth. dan moet ik toch zeggen, dat dit m. i. nog al een te zware straf zou zijn. Ik zou indezen genade voor recht willen laten gelden. De heer Witmans. Ik zou op een dergelijke straf niet willen aandringenwaar de bouwer de dupe is geworden, wil ik de zaak laten voor hetgeen zij is. Maar ik wensch er toch op te wijzen, dat nu van het achtergelegen gedeelte van het school gebouw tot aan het nieuwe achtergedeelte van dit gebouwtje, waarover wij het thans hebben, bijna geen vierkante meter ruimte is. Wanneer ik kom uit de deur in de brandstoffen- bergplaats van de school, dan heb ik maar één voetstap te maken om te zijn tegen den muur van het gebouw Breestraat 155. M. d. V., ik wil gaarne medewerken tot dit voorstel, maar mocht er iets zijn, dat niet in den haak is, dan zou ik U toch wel in overweging willen geven een en ander eerst te laten nagaan. De Voorzitter. Men moet nog een hoek wegbreken. De toestand, zooals die thans is, is ontstaan geheel volgens het bouwplan. En wanneer het bouwplan niet wordt nageleefd, dan zal vanwege de bouwpolitie worden gezorgd, dat dat wel geschiedt. De heer Korevaar. M. d. V. Het is en blijft moeilijk over deze zaak te discussieeren. Eenige dagen geleden ben ik op het bouwterrein geweest, maar ik zie nog voor mij liggen de putten, die gegraven zijn voor de fundeering van den ach termuur van het in aanbouw zijnde perceel en ik zie nog duidelijk vóór mij den afstand tusschen dezen muur en den bestaanden muur, en die afstand is 1 meter, plus de ruimte, die wij eventueel zullen noodig hebben voor een schoollokaal. De heer Witmans moet zich dus bepaald vergissen. De heer Witmans. Mag ik hieromtrent nog even iets op merken De heer Korevaar spreekt over den afstand tusschen de mangelkamer en het brandstoffenhuis. Daarover heb ik het echter niet. Ik bedoel den afstanddien men aflegt wanneer men, gaande van uit de deur in het brandstoffenhuis, direct zijne schreden wendt naar het achtergebouw van het perceel Breestraat 455; en nu in het praeadvies van Burg. en Weth. wordt gesproken over eventueel brandgevaar, dat moet wor den voorkomen, houd ik het er voor, dat wanneer daar mogelijk eens brand uitbreekt, de brandweer onmogelijk in dat nauwe gangetje zal kunnen komen. Ik ben dus van oor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 6