129
In de tweede plaats heeft de firma Groen zich bereid ver
klaard den prijs, waarvoor de Ingekomen Stukken en de Han
delingen voor particulieren verkrijgbaar zullen zijnte ver
minderen van ƒ3.tot ƒ2.per jaar. Wij vertrouwen, dat
deze prijsverlaging ten gevolge zal hebben, dat de ingezetenen
meer dan tot dusver zich op de Handelingen zullen abonneeren.
In de voorwaarden behoeft dit overigens geen verandering
te brengen, aangezien daarbij alleen bepaald wordt, dat de
prijs door Burg. en Weth. moet worden goedgekeurd.
Op grond van het bovenstaande geven wij U dus in over
weging te besluiten de levering van de Ingekomen Stukken
en van de Handelingen van den Gemeenteraad wederom voor
den tijd van 3 jaren aan de firma J. J. Groen en Zoon op te
dragen, met verhooging van de vaste aannemingssom van
1350.— tot ƒ1550.en overigens onder de bestaande voor
waarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N° 266. Leiden, 29 November 1904.
Nadat IJ bij ons schrijven van 26 October j.l., opgenomen
onder n°. 240 der Ingekomen Stukken, het advies was mede
gedeeld van Mr. J. C. de Vries omtrent een tweetal vragen,
welke waren gerezen bij het onderzoek van de door de Ver-
eeniging tot bevordering van den bouw van Werkmanswo
ningen ter goedkeuring aangeboden rekening over 1903,
ontvingen wij den 31en October d a.v. bijgaand aan Uwe
Vergadering gericht schrijven, waarbij door de Vereeniging
eene gewijzigde rekening werd overgelegd. Deze rekening
verschilt in zooverre van de eerste, dat het cijfer, waarop
destijds het door de vereeniging tengevolge van het faillisse
ment der Rijnlandsche Bankvereeniging geleden verlies geschat
werd, door dat van het werkelijk geleden verlies kon worden
vervangen. Terwijl toch oorspronkelijk werd voorgesteld 54 °/0
der vordering op de Rijnlandsche Bankvereeniging als verlies
af te schrijven, bleek inmiddels, dat met een afschrijving van
42.3 °/0 zou kunnen worden volstaan. Voorts wordt thans aan
den voet der rekening de berekening gemist van hetgeen
de gemeente, wegens de door haar verleende rentegarantie
zou verschuldigd zijn, teneinde het misverstand weg te nemen,
als zou die opgave als een integreerend deel van de rekening
moeten worden beschouwd.
Uit het begeleidend schrijven blijkt evénwel, dat de ver
eeniging bij goedkeuring van de thans ingediende rekening,
afgescheiden van de subsidie ingevolge Raadsbesluit van 20
Juni 1901 ad ƒ174.76, aanspraak meent te kunnen maken op
een uitkeering van ƒ5846 22, maar dat zij niettemin ingevolge
besluit der Algemeene Vergadering van 26 October genoegen
wenscht te nemen met de aanvankelijk berekende uitkeering,
groot 5099.67, waardoor dus de geheele slotuitkeering uit
het faillissement der Rijnlandsche Bankvereeniging aan de
gemeente zou ten goede komen.
Omtrent dit schrijven en de thans andermaal in hare handen
gestelde rekening, bracht de commissie van financiën het
advies uit, dat U mede hiernevens wordt aangeboden.
Tegen de goedkeuring van de gewijzigde rekening bestaat
thans bij de commissie geen bezwaar meer nu de gewraakte
opgave van hetgeen de gemeente als uitkeering aan de ver
eeniging zou verschuldigd zijn, niet meer aan den voet dier
rekening voorkomt.
Voorts constateert zij met genoegen dat Mr. de Vries blij
kens het gegeven advies hare meenirig blijkt te deelen, dat
aan de vereeniging nimmer een hooger bedrag als garantie
kan worden uitgekeerd dan 3% van de uitgegeven obligaties
en zoo mogelijk 3n/0 over de geplaatste aandeelen, tezamen tot
een maximum van 6000.En is dit zoo, dan zal bij goedkeu
ring van de thans aangeboden rekening, behalve de subsidie
ingevolge Raadsbesluit van 20 Juni '1901 ad 174.76, aan de
vereeniging wegens rentegarantie moeten worden uitgekeerd
3°/ over 116000 3480.
3 °/0 55300 1659. -
tezamen 5139.
Dit is dan ook het bedrag dat de commissie voorstelt aan
de vereeniging wegens rentegarantie uit te keeren en zij
wenscht geen gebruik te maken van het aanbod der vereeni
ging om ditmaal met eene uitkeering van 5099.67, of 39.33
minder te volstaan, nu uit het schrijven der vereeniging
blijkt, dat zij inderdaad op eene uitkeering van 5846.22
rechten meent te kunnen doen gelden. Eens voor al toch
dient thans te worden uitgemaakt dat de vereeniging inge
volge de Raadsbesluiten van 28 Juni 1894 en 13 Mei 1897
nimmer wegens de verleende rentegarantie op een hooger
bedrag kan aanspraak maken dan op 3 °/0 van de uitgegeven
obligaties, zoo mogelijk 3 °/0 over de geplaatste aandeelen,
tezamen tot een maximum van ƒ6000,—.
Ook ons komt het met de Commissie van financiën voor
dat thans tot goedkeuring der gewijzigde rekening kan worden
overgegegaan en dat, overeenkomstig het advies van Mr. de
Vries, de uitkeering thans behoort te worden bepaald op
5139.of met inbegrip van de subsidie ingevolge Raads
besluit van 20 Juni 1901, op 5313.76.
Een nader explicatief raadsbesluit van de besluiten van 28
Juni 1894 en 13 Mei 1897 schijnt ons echter overbodig, omdat
die explicatie door de aanneming van ons voorstel van zelf
wordt gegeven en zulk een explicatief besluit een lateren
Raad toch nimmer zou kunnen binden, indien hij omtrent
den omvang van de verplichtingen van de gemeente een
andere opvatting mocht zijn toegedaan.
Nog wenscht de Commissie van financiën door Uwe Verga
dering aan ons college te zien opgedragen
a zoo spoedig mogelijk met het Bestuur der Vereeniging
in overleg te treden om tot een wijziging der statuten te
geraken, waardoor voorkomen worde, dat de gemeente bij te
dragen hebbe voor verliezen, anders dan uit de exploitatie zelve
voortvloeiende;
b. de alzoo gewijzigde statuten ter goedkeuring aan den Raad
over te leggen.
Omtrent dit punt werd door ons andermaal het advies van
Mr. de Vries ingewonnen. Deze stelt voorop dat statuten
wijziging moeielijk invloed kan hebben op den omvang van
de aansprakelijkheid der gemeente, aangezien niet de statuten,
maar het Raadsbesluit in verband met hetgeen daaraan is
voorafgegaan en daarop gevolgd, den rechtsband tusschen
gemeente en gegarandeerden heeft gevestigd. En die rechts
band kan slechts gewijzigd worden door een nieuwe overeen
komst, welke nieuwe overeenkomst uit den aard der zaak
moet gesloten worden met hen, tegenover wien de gemeente
thans verbonden is. En hetzij men nu aanneemt dat de ge
meente rechtstreeks verbonden is tegenover de gegarandeer
den, dat zijn de obligatiehouders en de aandeelhouders, hetzij
men aanneemt dat de gemeente alleen verbonden is tegenover
de vereeniging, in geen van beide gevallen mag eene wijziging
dier overeenkomst, waardoor de aansprakelijkheid van de ge
meente zou worden beperkt, met grond worden verwacht.
In het eerste geval toch zou daartoe de medewerking noodig
zijn van alle gegarandeerden individueel, en deze zou zeker
niet licht worden verkregenen ook in het andere zou de
vereeniging tot dergelijke beperking in strijd met het recht
matig belang van hare obligatiehouders en aandeelhouders
zeker nooit mogen medewerken. In ieder geval zou zulk eene
wijziging van de eenmaal gesloten overeenkomst Mr de Vries
zeer ongewenscht voorkomen.
Ons geheel bij dit advies van Mr. de Vries, dat in de Lees
kamer ter inzage uitsluitend voor de leden van den Gemeente
raad is neergelegd, aansluitend, meenen wij u dan ook te
mogen ontraden aan ons de sub 4°. door de commissie van
finantiën voorgestelde opdracht te verstrekken.
Ten slotte geven wij dus in overweging:
1°. de door de vereeniging bij haar schrijven van 29 October
1904 ingediende rekening goed te keuren;
2°. de uitkeering van de gemeente aan de vereeniging voor
het jaar 1903 te bepalen op 5313.76.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 29 October 1904.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
In den aanvang der maand Mei j.l. werd door onseenont-
werp-rekening onzer Vereeniging bij Uwen Raad ingezonden,
waarbij werd voorgesteld, 54 onzer vordering op de Rijn
landsche Bankvereeniging als verlies af te schrijven. Thans,
terwijl dit ontwerp nog in behandeling is, is bij de liquidatie
van het faillissement dier bankvereeniging nader gebleken,
dat met eene afschrijving van 42,3% kan worden volstaan.
Wij zijn hierdoor in staat gesteld, daartoe gemachtigd door
de op 26 October j.l. gehouden Algemeene Vergadering, U
een nieuw ontwerp onzer rekening aan te bieden, waarin het
vroeger door ons geschatte verliescijfer door dat van het wer
kelijk geleden verlies is vervangen. Overigens heeft geen enkele
post van de vroeger ingediende balans en winst - en verlies
rekening verandering ondergaan. Naar ons oordeel vloeit uit
de nu ingediende rekening voort, dat over het jaar 1903 onze
vereeniging krachtens de bestaande overeenkomsten recht
heeft op:
het verliescijfer volgens balans4187.22
voor 3°/0 dividend op de aandeelen 1659
5846.22
extra subsidie (geldleening Eigen Hulp) 174.76
6020.98
Onzes inziens is het absoluut in strijd met het begrip van
rentegarantie op aandeelen, dat aan de vereeniging minder