107 N°. 220. Leiden, 6 Octobea 1904. Het vraagstuk van de al- of niet-oprichting van een electrische centrale in deze gemeente is welhaast 10 jaren aan de orde. Naar aanleiding van inlichtingen haar gevraagd door leden van den Gemeenteraad, stelde de commissie voor de gasfabriek in 1895 een enquete in omtrent de vraag in hoeverre door ingezetenen dezer gemeente van electrischen stroom zou worden gebruik gemaakt, bijaldien de gemeente tot de oprichting van een electrische centrale overging. Die enquete leverde weinig resultaat op. In het najaar van 1899 brachten commissarissen der gas fabriek de zaak andermaal op het tapijt. Bij breed gemotiveerd schrijven gaven zij in overweging hen te machtigen tot een uitgave van hoogstens ƒ5000.ter verkrijging van plannen, met opgaaf van kosten van installatie en exploitatie, voor de oprichting van een electrische centrale. Bij raadsbesluit van 25 Januari 1900 werd die machtiging verleend. Het u bekend uitvoerig verslag van de heeren van Doesburgh en Doyer betreffende de oprichting van een electriciteitsfabriek te Leiden werd daarop in Maart 1901 door commissarissen der Gasfabriek aan Uwe Vergadering uitgebracht. Uit dat verslag bleek dat de oprichtingskosten geraamd werden, voor eene centrale met gelijkstroom op 567.000voor eene met draaistroom op ƒ520.000. De zaak bleef toen, om de redenen, ontvouwd in ons aan Uwe Vergadering gericht schrijven van 9 November 1903 (I. S. n°. 336) andermaal rusten. En het was weder de commissie voor de gasfabriek, die opnieuw de aandacht voor deze zaak kwam vragen door hare mededeeling bij schrijven van 31 Augustus 1903 dat de oprichtingskosten, wegens de inmiddels ingetreden daling in den prijs der grondstoffen, met 20 °/0 zouden kunnen worden verminderd. Ons college, van meening dat een beslissing omtrent deze aangelegenheid thans niet langer mocht uitblijven, stelde u daarom bij het bovenvermeld schrijven voor, over te gaan tot de benoeming van een raadscommissie van 5 leden, ten einde: '1°. een onderzoek in te stellen omtrent de levensvatbaar heid van een electrische centrale in deze gemeente en omtrent de financieele uitvoerbaarheid van hare oprichting; 2°. het resultaat van hare bevindingen schriftelijk aan Uwe Vergadering mede te deelen en dit te doen vergezeld gaan van een positief advies of naar hare meening al dan niet tot de oprichting van een electrische centrale van gemeentewege behoort te worden overgegaan. Bij Raadsbesluit van 19 November 1963 werd tot de be noeming dier commissie besloten en in diezelfde zitting tot de aanwijzing harer leden overgegaan. Het door die commissie uitgebracht verslag verscheen begin September van dit jaar. De inhoud van dit verslag is u bekend. Eveneens de motieven, welke ons bewogen op de instelling van een nader onderzoek door een commissie »ad hoe" aan te dringen. In ons voorstel van 9 November 1903, meer nog evenwel door den Voorzitter van ons college in zijne mededeelingen aan Uwe Vergadering in de Raadszitting van 19 November d. a. v zijn die motieven duidelijk uiteengezet. Van de wenschelijkheid der oprichting van een electrische centrale was ons college reeds lang overtuigd. Zelf had het u gewezen op de voordeelen aan het bezit van een electrische centrale verbonden en u gewezen op de redenen, welke er voor pleiten om juist thans tot die oprichting over te gaan. Van het belang in het algemeen, voor een gemeente als Leiden aan het bezit van een electrische centrale verbonden, had het verklaard ten volle overtuigd te zijn. Ook dan nog evenwel bleef de vraag gewettigd of onder de gegeven omstandig heden van gemeentewege tot de oprichting van een electriscbe eentrale mocht worden overgegaan, of bij den min gunstigen toestand der gemeentelijke geldmiddelen door die oprichting niet, althans in de eerste jaren, een te zware druk op de gemeente zou worden gelegd. Het rapport van de heeren Doyer en Van Doesburgh, hoe breed ook opgevat en hoe goed gemotiveerd ook, kon in dit opzicht niet dat vertrouwen schenken, dat Burgemeester en YVethouders behoefden om in een zaak van zoo ver strekkende financieele gevolgen het voorstel geheel van hen te doen uit gaan. Waar nog zoo volkomen onzeker was in welke mate electrische stroom in deze gemeente aftrek vinden zou, en waar de mogelijkheid geenszins was uitgesloten dat de financi eele lasten, der burgerij opgelegd en in de latere jaren reeds zoo aanmerkelijk gestegen, door die oprichting, althans in den beginne, nog min of meer belangrijk zouden worden verzwaard, daar deinsden Burgemeester en Wethouders, hoe veel vertrouwen zij ook overigens in de toekomst eener electrische centrale mochten hebben, terug voor de verantwoordelijkheid, die zij door de indiening van zulk een voorstel op de schou ders zouden nemen. Wat zij behoefden, was de steun van den Raad zeiven in dezen. Indien een commissie uit uw midden, na de zaak zelve andermaal en geheel uit eigen oogen te hebben bekeken, omtrent den aftrek van electrischen stroom geruststellende verklaringen kon afleggen en voorts als hare meening kon uitspreken, dat de ongunstige resultaten der exploitatie in de eerste jaren, immers deze konden niet uitblijven, de financieele draagkracht der gemeente niet zouden te boven gaan, dan zeker zou een voorstel onzerzijds, om tot de oprichting van een electrische centrale over te gaan, niet uitblijven. Uit dit oogpunt bekeken, wij zullen het u niet behoeven Ie zeggen, heeft de inhoud van het rapport der door Uwe Vergadering ingestelde commissie ons wel eenigszins teleur gesteld. En wel in de allereerste plaats en hoofdzakelijk omdat wij in dat rapport missen de zoo zeer gewenschte eenstem migheid, die wij daarin zoo gaarne hadden gezien. De min derheid der commissie meent u de oprichting van een elec trische centrale te moeten ontraden. Dan ook, omdat ook deze door Uwe Vergadering benoemde commissie een onderzoek omtrent de levensvatbaarheid der centrale niet wel uitvoer baar heeft geacht en zich ten aanzien van die levensvatbaar heid dan ook slechts met de noodige reserve heeft uitgelaten. Eindelijk, omdat ook waar het de vraag van de financieele uitvoerbaarheid betreft, ons niet de gegevens zijn verstrekt, die wij noodig hadden om den invloed van de oprichting eener centrale, althans in de eerste jaren, op de financiën onzer gemeente te kunnen nagaan. Van den anderen kant evenwel werden wij aangenaam ver rast door het groot vertrouwen, dat de meerderheid der com missie, blijkens het rapport in het welslagen dezer onder neming blijkt te stellen. En ook aan de meerderheid van ons college komt het voor, na andermaal aan de hand der com missie met den meesten ernst het voor en tegen te hebben overwogen, dat thans niet langer met de oprichting mag worden gedraald. De oprichting van een electrische centrale, wij zeiden het vroeger reeds, is, voor een stad als Leiden, in zekeren zin een eisch des tijds. Waar, om van de grootste steden nu niet te spreken, Groningen en Haarlem en Arnhem zijn voorgegaan, daar mag Leiden niet achterblijven. Er behoort, het valt niet te ontkennen, tot het nemen van een besluit als dit, altijd zekere moed. Het blijft in zekeren zin een waagstuk, omdat nimmer vooruit met mathematische zekerheid valt te zeggen, hoe de uitkomsten zullen zijn. Deze kunnen evenzeer belang rijk meevallen, als dat zij ernstig zullen tegenvallen. Maar er is geen enkele reden om te onderstellen, dat hier niet slagen zou, wat elders, wij durven te zeggen onder min gunstige omstandigheden, met zoo goede resultaten werd ondernomen. In Groningen is voor het jaar 1966, het derde jaar der exploitatie, op de begrooting der electrische centrale een na- deelig slot van slechts ƒ152,116 uitgetrokken. En waar nude prijs der grondstoffen, sedert Groningen haar centrale bouwde, dermate is gedaald, dat de oprichtingskosten thans 20 °/0 lager kunnen worden geschat, daar mag zeker voor Leiden een al thans niet minder gunstig resultaat worden verwacht. Wij willen er voorts op wijzen dat sedert deze zaak laat stelijk in IJwe Vergadering ter sprake kwam, de gunstige kansen voor het welslagen der centrale niet onbelangrijk zijn toegenomen. Van de Hollandsche IJzeren Spoorweg- Maatschappij werd thans de toezegging ontvangen, dat voor de verlichting der stationsemplacementen electrische stroom uit de gemeentelijke centrale zal worden betrokken. Zeker heid bestaat, dat de beslissing van de vraag of voor de ver lichting van het academisch ziekenhuis een eigen installatie zal worden opgericht, uitsluitend hierop wacht of van ge meentewege tot den bouw van een centrale zal worden be sloten, in welk geval nl. ook het ziekenhuis den stroom van de gemeente zal betrekken. Hetzelfde is het geval met ver schillende andere academische inrichtingen. De studenten sociëteit zal haar eigen installatie opheffen en belooft een der eerste afnemers van de gemeente te worden. Wij zeiden het vroeger reeds dat de exploitatiekosten der gasfabriek zullen verminderen, wanneer voor haar bedrijf van electrischen stroom zal kunnen worden gebruik gemaaktterwijl op haar beurt de centrale in de gemeentelijke gasfabriek een niet onbelangrijken afnemer zal hebben. Endegeest en Rijngeest zullen electrisch kunnen worden verlicht. Hierin moge nu juist niet een geldelijk voordeel voor de gemeente gelegen zijn, ook andere voordeelen behoeven hier niet buiten be schouwing te blijven. En dan mag zeker met het oog op brandgevaar electrische verlichting dier gebouwen, waar mogelijk, tevens noodzakelijk worden geacht. Eindelijk, de ervaring elders heeft het bewezen, zal vooral de klein-industrie door de oprichting eener electrische cen trale zeer belangrijk worden gebaat. De voordeelen voor die industrie, aan het gebruik van electromotoren als beweeg kracht verbonden, zijn in de verschillende rapporten meermalen uiteengezet. Thans leert het rapport uwer commissie, dat de uitslag in dit opzicht in Groningen de verwachtingen sterk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 5