104 seert zij U derhalve die rekening goed te keuren in ontvang en uitgaaf op een bedrag van f 13.797.08. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 212. Leiden, 20 September 1904. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij tegen den in hare handen gestelden supple- toiren staat van begrooting van het R. C. Wees- en Oude- liedenhuis en tegen den staat van af- en overschrijving op de begrooting dier instelling, alsmede tegen den staat van af- en overschrijving op de begrooting van het R. C. Arm bestuur, alle het dienstjaar 1903 betreffende, geene beden kingen heeft. Zij stelt U voor die staten goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 213. Leiden, 20 September 1904. De Commissie van Financiën heeft tegen de in hare handen gestelde rekening van het 11. G. of Arme Wees- en Kinder huis, over het jaar 1903, geene bedenkingen en stelt U voor die rekening goed te keuren in ontvang ad f 32589.23® in uitgaaf ad s> 32741.83 sluitende met een nadeelig saldo van f 152 59® Aan den Gemeenteraad De Commissie van Financiën. N°. 214. Leiden, 22 September 1904. Met 31 October e. k. eindigt de huur van de bovenwoning van het perceel Nieuwsteeg N°. 10, krachtens raadsbesluit van 22 October 1903 voor den tijd van één jaar verhuurd aan J. A. van der Valk Bouman, voor f 175.— per jaar. Aangezien deze het verlangen heeft te kennen gegeven de huur weder voor den tijd van één jaar te verlengen en bij ons College daartegen geene bedenking bestaat, geven wij U in overweging te besluiten de bovenwoning van het perceel Nieuwsteeg N°. 10 voor den tijd van één jaar, ingaande 1 November 1904, te verhuren aan J. A. van der Valk Bouman alhier, voor 175.per jaar en verder onder de gewone voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 216. Leiden, 29 September 1904 Onder overlegging van een lijst van op de Stadstimmerwerf aanwezige, buiten gebruik gestelde materialen, brandweer- benoodigdheden, vaartuigen en andere voorwerpen, geven wij Uwe Vergadering overeenkomstig het advies der Com missie van Fabricage in overweging tot den openbaren verkoop dier zaken te besluiten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 217. Leiden, 29 September 1904. Wij hebben de eer U mede te deelen, dat bij ons geenerlei bezwaar bestaat tegen de inwilliging van nevensgaand verzoek van R. van de Pol. Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging aan adressant vergunning te verleenen tot het bouwen, overeen komstig de overgelegde teekening, van een houten schuur, bestemd tot berging van tuingereedschappen, op het perceel tuingrond gelegen aan de Roomburgerlaan, kadastraal bekend Sectie M n". 949, gemeente Leiden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 15 September 1904. Edelachtbare Heeren Ondergeteekende verzoekt behoudens Uwe gewaardeerde goedkeuring te mogen overgaan tot het bouwen van een schuur tot berging van tuinmansgereedschappen op een perceel land, gelegen in den Rodenburgerpolder nabij den floogen Rijndijk. Kadastraal bekend Sectie M. N°. 949. Uwe Dw. Dn. R. van de Pol, Rijndijkstraat N°. 31. Aan den Raad der Gemeente Leiden. N°. 218. Leiden, 30 Sept. 1904. In uwe vergadering van den 2en September 1902 werden door u vastgesteld de volgende verordeningen: a. eene verordening, regelende het getal der scholen, waarin te Leiden openbaar herhalingsonderwijs wordt gegeven, den omvang van het onderwijs, het aantal onderwijzers en onder wijzeressen bij dat onderwijs werkzaam en de bezoldiging van het onderwijzend personeel. b. eene verordening, betreffende de inwendige regeling van het herhalingsonderwijs en de toelating van de leerlingen. c. een algemeen leerplan voor de openbare herhalings scholen. Ingevolge art. 18 der wet op het Lager Onderwijs werd van den inhoud dezer verordeningen bij dezerzijdsche missive van 3 September 1902 aan Gedeputeerde Staten kennis ge geven. Art. 18 bepaalt toch dat de besluiten van den Ge meenteraad, betreffende het getal der scholen en de vakken, welke op de scholen zullen onderwezen worden, aan Gedep. Saten moeten worden medegedeeld en dat dit college, indien het het getal scholen of den omvang van het onderwijs onvol doende acht, den Inspecteur gehoord, vermeerdering moet bevelen. Voorts bepaalt het 2e lid van art. 26bis der wet, dat de regeling van de belooningen der onderwijzers voor het geven van herhalingsonderwijs de goedkeuring van Gedep. Staten behoeft. Wij ontvingen daarop bij schrijven van 22/28 September 1903 van Gedep. Staten het bericht, dat de verordeningen den Inspecteur van het Lager Onderwijs tot eenige bemer kingen hadden aanleiding gegeven, met het verzoek om, waar die bemerkingen door dat college werden gedeeld, te willen bevorderen, dat daaraan, door wijziging der verorde ningen, zou worden tegemoet gekomen. Die bemerkingen kwamen in hoofdzaak hierop neer: 1°. Art. 2 der boven met de letter a. aangeduide verorde ning zou voor sommige vakken vakonderwijs invoeren, maar daarmede zou bij de salarisregeling in art. 5, althans ten aanzien van het onderwijs in «Staatsregeling", niet voldoende rekening zijn gehouden. 2°. De hier vastgestelde salarisregeling zou niet geheel overeenkomen met het systeem der wet, dat meer bepaaldelijk bezoldiging per lesuur zou hebben gewild. 3°. De omschrijving in art. 2 van de verordening a van het vak lezen was niet overeen te brengen met de aanhaling daar achter van litt. a van art. 2 der Wet op het Lager Onderwijs. Zooals het vak lezen omschreven was zou het toch veeleer thuis behooren onder de letters e. f.g. van art. 2 der Wet op het Lager onderwijs. 4°. Uit het algemeen leerplan bleek dat de leeslessen meer bepaaldelijk gericht waren op het verkrijgen van «algemeene N°. 215. Leiden, 23 September 1904. Onder overlegging van de door de Commissie voor de Gemeente apotheek ingezonden voordracht, hebben wij de eer Uwe Vergadering in overweging te geven tot de. benoe ming voor den tijd van 3 jaren van een Gemeente-Apothe ker over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 17 September 1904. Ter voldoening aan uw verzoek, d.d. 7 September 1904, N°. 2/180 n.m. het indienen van eene voordracht van twee personen voor de betrekking van Gemeente-Apotheker, hebben wij de eer, onder terugzending der diverse sollicitatiestukken, Uw College de volgende voordracht te doen toekomen: 1°. de Heer W. C. DE GRAAFF, apotheker te Amsterdam. 2°. Mejuffrouw A. J. B. HEIDEMA, apotheker te Arnhem. Ten opzichte van den Heer de Graaff zij het ons vergund op te merken, dat, behalve di schriftelijke aanbevelingen, welke hij overgelegd heeft en die wij hierbij insluiten, hij bij zijn persoonlijk bezoek den meest gunstigen indruk heeft ach tergelaten, waarom wij besloten hem als N°. 1 op de voordracht te plaatsen. Doordat hij samenwoont met zijne moeder en dat blijft doen zoolang hij ongehuwd is, meenen wij dat er geen bezwaar bestaat voor het inwonend zijn van de tweede as sistente. Ook van Mejuffrouw Heidema kregen we bij haar persoon lijk bezoek eene gunstige meening, wat met de aanbevelingen, die ze bij hare sollicitatie overgelegd heeft, ons deed besluiten haar als Nü. 2 op de voordracht te plaatsen. Daar de Heer Jesse eerst den 15 Nov. aftreedt, bestaat er geen bezwaar de benoeming van zijn opvolger dien datum te doen ingaan. De Commissie voor de Gemeente-Apotheek J. G. van der Sluijs, Voorzitter. G. F. A. ten Bosch, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 2