GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
73
IITCIEKOIIEII S l i k li l'.X.
N°. 145. Leiden, 28 Juni 1904.
De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten,
dat het onderzoek van de rekening en verantwoording der
Stedelijke Gasfabriek over het jaar 1903, haar tot geene be
denkingen aanleiding heeft gegeven.
Zij stelt U voor die rekening goed te keuren:
wat de exploitatierekening betreft:
in ontvangst opf 617485.31
in uitgaaf op562514.465
sluitende met een batig saldo van f 54970.845
wat de rekening van het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds
betreft
in ontvangst op 70037.44
in uitgaaf op 73868.87»
sluitende met een nadeelig slot van. 3831.43»
De winst in de gemeentekas te storten bedraagt ƒ107534.435.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 146. Leiden, 28 Juni 1904.
Tegen de in hare handen gestelde rekening van de dienst
doende Schutterij, over het dienstjaar 1903, heeft de Commissie
van Financiën geene bedenkingen.
Zij stelt U derhalve voor die rekening voorloopig vast te
stellen
in ontvangst opf 9226.72
in uitgaaf op9226.72
sluitende quitte.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 147. Leiden, 28 Juni 1904.
Tegen den door het Gereformeerde Minne- of Arme Oude
Mannen- en Vrouwenhuis ingedienden staat van af-en over
schrijving op de begrooting voor 1903, en de rekening dier
instelling, hetzelfde dienstjaar betreffende, heeft de Commissie
van Financiën geene bedenkingen.
Zij stelt U voor tot goedkeuring van dien staat en die reke
ning over te gaan, wat de rekening betreft:
in ontvangst opf 10921.75»
in uitgaaf op9725.56
sluitende met een batig saldo van f 1196.19»
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 148. Leiden, 28 Juni 1904.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat zij tegen den in hare handen gestelden suppletoiren staat
van begrooting van de Stedelijke Werkinrichting en den staat
van af- en overschrijving op de begrooting dier instelling,
beide het dienstjaar 1903 betreffende, geene bedenkingen heeft.
Zij adviseert tot goedkeuring van beide staten te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N\ 149. Leiden, 27 Juni 1904.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat zij tegen den in hare handen gestelden suppletoiren staat
van begrooting van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis,
en den staat van af- en overschrijving op de begrooting dier
Instelling, beide het dienstjaar 1903 betreffende, geene beden
kingen heeft.
Zij stelt U mitsdien voor beide staten goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 150. Leiden, den 29 Juni 1904.
Naar aanleiding van uw verzoek onze meening uit te spreken
in zake het door de heeren Bosch en Aalberse voorgestelde
amendement op art. 3 der verordening, houdende wijziging
van de verordening van 17 December 1903, hebben wij de
eer U het volgende mede te deelen.
Het wil de Commissie uit de in de laatste Raadsvergadering
gevoerde debatten over genoemde verordening toeschijnen,
dat door enkele leden nog geen duidelijk verschil gevoeld
wordt tusschen putwater en nortonwater, terwijl toch tusschen
beide uit hygiënisch oogpunt een zeer groot onderscheid be
staat. Het nortonwater als komende uit zeer diep gelegen
grondlagen is practisch bacteriënvrijhet putwater daaren
tegen loopt dagelijks gevaar met ziekteverwekkende bacteriën
besmet te worden. Evenzoo is dit het geval met grachtwater,
dat dagelijks aan infectie blootstaat, zoodat altijd de moge
lijkheid bestaat daarin pathogene bacteriën aan te treffen.
Wordt nu grachtwater, zooals dit in vele fabrieken en vooral
op dagen, dat veel water gehaald wordt, onvoldoende verhit,
dan worden de ziekteverwekkende bacteriën of hunne sporen
in het grachtwater aanwezig, niet gedood. Onvoldoende ver
hit fabriekswater kan dus gevaarlijk zijn voor het reinigen
van melkvaten.
Het zij de Commissie hierbij tevens vergund op te merken,
dat door haar destijds niet is voorgesteld de melkvaten te
reinigen met fabriekswater, doch met stoom.
Wat nu het amendement van den heer Bosch aangaat k
meent de Commissie, dat geen fabriekant ten gerieve van
den melkslijter in het vervolg kokend water zal afleveren,
doch al ware dit het geval, dan kleeft aan het verleenen van
toestemming de vaten met fabriekswater te reinigen, het
reeds meermalen genoemde bezwaar, dat de controle op het
gebruik van ander water geheel vervalt. Gesteld dat een
politie-ambtenaar in een melkvat een hoeveelheid water aan
treft en hiervan een monster ter onderzoek opzendt, dat bij
dit onderzoek blijkt, dat het water in samenstelling overeen
komt met grachtwater, dan kan de overtreder zich altijd
dekken met te verklaren, dat het water afgekoeld fabrieks
water is geweest. Men kan toch onmogelijk eischen dat het
water gedurende het reinigen der vaten, kokend blijft.
Verder wenscht de Commissie er nog op te wijzen, dat in
den winter om het karnsel op temperatuur te krijgen, geen
fabriekswater dient gebruikt te worden. De melkslijter moet
de melk verwarmen, en niet zooals vaak gewoonte pleegt te
zijn de melk op temperatuur brengen door toevoeging van
warm fabriekswater. Men kan nu wel meenen, dat dit water
niet in maar om de vaten wordt gegoten, de praktijk is
echter daar om het tegendeel te bewijzen.
Wat nu ten slotte de toevoeging van soda betreft, meenen
wij te moeten opmerken, dat soda niet als desinfectans kan
beschouwd worden. Wel is waar worden soda-oplossingen
gebezigd voor het reinigen van medische en andere instru
menten, doch de aanwending dezer stof heeft alsdan ten doel,
deels het roesten te voorkomen, deels het vet te verwijderen.
Als zoodanig ondersteunt soda de desinfecteerende werking
van het kokende water, doch op zich zelf speelt het niet de
rol van een desinfectans. Bovendien zou het aangeven van
een bepaald percentage, gelijk in de Raadsvergadering ge
noemd werd, praktisch onuitvoerbaar zijn, daar handelssoda
zeer wisselend van samenstelling is. Meermalen toch wordt
soda aangetroffen, die slechts uit 50% werkelijke soda be
staat. Heeft de melkverkooper dus de voorgeschreven hoe
veelheid soda toegevoegd, dan zal de analyticus in een der
gelijk geval een veel geringer percentage aantoonen, de fout
ligt dan niet bij den slijter, noch bij den chemicus, maar
moet gezocht worden in het feit, dat de handelssoda zoo
uiteenloopend van samenstelling is.
Wij kunnen ons mitsdien om bovenstaande redenen niet
vereenigen met het door de heeren Bosch en Aalberse voor
gestelde amendement en achten het wenschelijk de door U
ontworpen verordening onveranderd goed te keuren.
De Gezondheidscommissie,
H. P. Wijsman, Voor titter.
J. D. Filippo, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders te Leiden.