38
DONDERDAG 24 MAART 1904.
aan de Mare 2 minuten vóór 5 uur is gesloten. Dit is dus
minder een bezwaar tegen de geloofsbrieven, dan wel tegen
de geldigheid van de verkiezing, en omdat art. 31 van de
gemeentewet niet alleen aan het oordeel van den Raad onder
werpt alle geschillen die naar aanleiding van geloofsbrieven
oprijzen, maar ook de geschillen naar aanleiding van de ver
kiezing, hebben wij gemeend, ofschoon het stuk aan Burg.
en Weth. was gericht, toch het protest, aangezien het betreft
een geschil over de geldigheid van de verkiezing, aan het
oordeel van den Raad te moeten onderwerpen. Wij stellen
het dus in handen van de Commissie.
De heer Verhey van Wijk. M. d. V. U zeidet zooeven, dat
er een protest was ingekomen om de bekende reden. Mij is
echter die reden niet bekend; het is voor de eerste maal dat
ik er nu van hoor, behalve dat er in de Tweede Kamer door
den heer de Savornin Lohman op is gewezen. Maar voor dien
tijd had ik er niets van vernomen; in de leeskamer heb ik
naar de stukken gezocht, doch gisteren en ook vandaag waren
zij er niet. Hoe de leden van den Raad dus op de hoogte
kunnen zijn, is mij niet recht duidelijk.
De Voorzitter. De leden van den Raad kunnen zich
immers nu op de hoogte stellen, door kennis te nemen van
het rapport der benoemde Commissie. Het protest is inge
diend bij Burg. en Weth. en behoefde dus niet in de leeskamer te
worden nedergelegd. Trouwens de geloofsbrieven plegen ook
niet ter visie gelegd te worden. Bovendien heeft het protest
in een van de dagbladen gestaan, de Nieuwe. Leidsche Cou
rant, en wel in extenso, zoodat men heeft kunnen weten,
dat het ingediend was.
De heer Verhey van Wijk. M. d. V. Het is mij niet bekend,
dat het stuk in een der bladen heeft gestaan. Het door U
bedoelde blad is mij zelf bij name niet bekend. Maar wel
herinner ik mij zeer goed, dat bij vroegere gelegenheden de
geloofsbrieven geregeld in de leeskamer lagen, en ik zou U wel
beleefd willen verzoeken om bij volgende verkiezingen die inder
daad goede gewoonte van vroeger wederom te volgen, en de
verschillende stukken in de leeskamer te leggen ter inzage
van de leden.
De Voorzitter. Ik ben gaarne bereid te overwegen of aan
het verzoek van den heer Verhey van Wijk kan worden vol
daan, maar in den laatsten tijd is het de gewoonte, dat de
stukken blijven berusten bij Burg. en Weth., totdat zij in
handen worden gesteld van de benoemde Commissie om er
rapport over uit te brengen. Voor het protest kan echter in
geen geval de opmerking van den heer van Wijk gelden,
daar dit stuk gericht was aan Burg. en Weth., en het dus
niet ter kennis van den Raad behoefde gebracht te worden.
De vergadering wordt voor eenige oogenblikken geschorst
en daarna hervat.
De heer de Vries. M. d. V. De Commissie heeft de verschil
lende stukken onderzocht en daarbij bevonden, dat al de be
wijsstukken behoorlijk zijn ingezonden, en dat alle in orde
zijn. Wij hebben daarbij ook kennis genomen van het bezwaar
schrift dat is ingediend, waaromtrent wij de volgende opmer
kingen wenschen te maken.
In het bezwaarschrift wordt beweerd, dat de gelegenheid
tot het stemmen gesloten zou zijn 2 minuten vóór den slui
tingstijd te 5 uur, en daarbij wordt beweerd, dat men zich
bij de bepaling van het juiste uur zou hebben te richten
speciaal naar den stadhuistoren. Dat laatste nu is een beweren,
dat wij niet kunnen onderschrijven; ons is geen voorschrift
bekend, dat bepaalt, naar welke klok men zich heeft te richten.
Uit het protest schijnt te blijken, dat de klok van de Marekerk
inderdaad wel reeds 5 uur had geslagen. Het komt ons daarom
voor, dat men aan dit punt niet te veel aandacht moet schenken,
omdat het zeer vragelijk is in hoeverre het bezwaar van te
vroege sluiting wel gegrond is.
Verder is bij ons de bedenking gerezen, dat niet in over
eenstemming met art. 94 van de kieswet, in het proces verbaal,
dat door het stembureau is opgemaakt, melding is gemaakt
van het bezwaar, dat toen zou zijn ingebracht door de aan
wezige kiezers, waardoor o. i. twijfel gewettigd is of het protest
wel op wettige wijze is ingesteld.
Doch hoe men ook zou oordeelen over deze 2 punten, meent
de Commissie dat in het ingebracht protest toch nooit aan
leiding zou kunnen worden gevonden om de verkiezing nietig
te verklaren. En wel hierom. Al was het beweren juist, dat
het stembureau inderdaad 2 minuten te vroeg is gesloten, dan
nog had men daarbij moeten hebben de bewering, dat in die
twee minuten kans ware geweest, dat zóóveel kiezers zich
hadden aangemeld, dat daardoor de uitslag van de stemming
een andere zou kunnen geweest zijn. Nu blijkt uit het protest,
dat slechts één kiezer door het beweerde te vroeg sluiten, zijn
stem niet heeft kunnen uitbrengen. Al ware derhalve die ééne
kiezer toegelaten, dan nog zou daardoor op den uitslag van
de stemming geen invloed kunnen zijn uitgeoefend. Immers,
het aantal stemmen uitgebracht op den heer Couvee, bedroeg
600, dat op den heer van der Vlugt 705, een verschil dus
van 105 stemmen. Die enkele stem had dus niet het minste
aan den uitslag veranderd.
Op genoemde gronden geven wij den Raad in overweging
te besluiten tot goedkeuring van de geloofsbrieven van den
heer van der Vlugt en tot zijne toelating als lid van den Raad,
Daartoe wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
besloten.
II. Verzoek van H. de Blouw om eervol ontslag als onder
wijzer met verplichte hoofdacte aan de school 3e klasse n°. 1.
(Zie Ing. St. n<>. 58).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming met in
gang van 1 Mei 1904 een eervol ontslag verleend.
De Voorzitter. Er volgen nu benoemingen. Op de agenda
komen er 6 voor, maar daar komt er nog een bij. Er zal nl. nog
moeten benoemd worden een plaatsvervangend lid voor het
stembureau bij de herstemming voor de Kamer van Arbeid
voor de Bouwbedrijven. De heer Korevaar benoemd als plaats
vervangend lid, is n.l. niet in staat den heer van Hamel te
vervangen.
Mag ik nu den heeren van Tol, Bots, Timp en Driessen ver
zoeken het stembureau uit te maken?
De heer Le Poole. M. d. V. Voor wij overgaan tot de be
noemingen, zou ik naar aanleiding van punt 7 der agenda
gaarne een vraag tot het Dagel. Best. willen richten.
Toen ik dezer dagen de stukken ontving, viel mijn aandacht
op de 2e en 3e alinea van n° 62 Ing. St. Ik dacht, heb ik
mij dan zoo vergist, toen ik medewerkte tot goedkeuring van
het voorstel tot aanstelling van een Adjunct-Keurmeester.
Daarna evenwel het ingekomen stuk n° 384 van 22 Dec.
van het vorige jaar en het stenographisch verslag van de
zitting van 30 Dec. nalezende, kwam ik tot de overtuiging,
dat Burg. en Weth. zich vergissen, als zij meenen, dat bij
den Raad heeft voorgezeten om iemand met praktische wa
renkennis te stellen boven een met practische kennis van
laboratorium werkzaamheden.
Wat lezen wij nu op bl. 192 van de Handelingen?
U Mijnheer de Voorzitter, zegt daar in antwoord op een
vraag van den heer Pera wat de bezoldiging van dezen ambte
naar betreft:
lk kan den heer Pera hierop antwoorden, dat de bedoeling,
die met de aanstelling van dezen ambtenaar beoogd wordt,
te vinden is op blz. 161 van de gedrukte stukken, waar wij
zeggen «Aanstelling van een tweeden keurmeester, die de
meer elementaire onderzoekingen zou moeten verrichten en
die bovendien in moeilijke gevallen den keurmeester bij het
nemen van monsters zou kunnen behulpzaam zijn, (waarvan
de wenschelijkheid reeds meermalen gebleken is) scheen hem
daarom in het belang van den dienst dringend noodzakelijk toe."
Dat is het advies van Dr. Filippo, den Directeur van den
keuringsdienst, waarmede Burg. en Weth. zich hebben ver-
eenigd. Daarna in antwoord op een vraag van den heer
A. J. van Hoeken, die ten slotte verklaart »Maar als die
werkzaamheden zoo zijn, dat men bepaald daarvoor een persoon
moet hebben die f 800 verdient, omdat hij tegelijk eenige
meer wetenschappelijke verrichtingen moet doen, dan zal ik
mij bij die uitspraak neerleggen," zegt U: «Mag ik er nog
bij doen opmerken, dat de persoon, zooals ook in de toe
lichting staat, niet alleen elementaire werkzaamheden moet
verrichten, maar ook belast zal worden met elementaire onder
zoekingenwaarvoor immers eenige wetenschappelijke zin
noodig is." En aan het eind van uw betoog: «Maar de hoofd
zaak is, dat de Directeur een geschikt persoon bij zich heeft,
in staat om hem behulpzaam te zijn bij zijne wetenschap
pelijke onderzoekingen."
Daarna wordt de beraadslaging gesloten en het voorstel
zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Hier is dus alles
pais en vree. Raad, Burg. en Weth. en Directeur allen zijn het
over de te stellen eischen voor den adjunct-keurmeester eens.
En nu wij tot de benoeming moeten overgaan, is er in eens
van strijd sprake, zooals wij dat lezen in de 2e alinea
van stuk n°. 62.
Mijnheer de Voorzitter, gaarne zou ik van U vernemen,
waarom nu in tegenstelling van wat de Raad op 30 Dec. be
sloot, door het Dagel. Bestuur de praktische warenkennis, en
niet de praktische laboratoriumkennis wordt op den voorgrond
gesteld. Dit laatste, Burg. en Weth. erkennen het zelf in de
gedrukte stukken n°. 384 d.d. 22 December 1903, is in het
belang van den dienst dringend noodzakelijk.
De heer Fockema Andre.e. M. d. V. Het is mij net gegaan
als den beer Le Poole; ik heb de stukken nog eens opge
slagen, maar mijne herinnering bleek juist te zijn, nl. dat de
Raad iets anders heeft beslotendan nu zou bereikt worden