DONDERDAG II FEBRUARI 1904.
21
De eerste vraag van den heer Vergouwen is, of het waar
is wat beweerd wordt, nl. dat op de verzoeken van de melk-
slijters om ontheffing unaniem afwijzend is beschikt, zonder
dat eenig onderzoek van het putwater heeft plaats gehad?
1 Iet eerste gedeelte van zijn vraag beantwoord ik toestemmend.
Wat de heer Vergouwen vernomen heeft is inderdaad gebéurd
bij een aantal van 40 a 50 verzoekers om ontheffing, die in
het bezit waren van putten, welke volgens het oordeel van
de Gezondheidscommissie water bevatten, dat nadeelig kon
zijn voor de gezondheid en dus den melkslijters niet zou
mogen dienen, indien met liet andere gedeelte van de vraag
van den heer Vergouwen nl. of steeds afwijzend is beschikt,
zonder dat een onderzoek naar den toestand van het putwater
had plaats gehad, bedoeld wordt, of wel uit iederen put een
monster is genomen en daaraan de chemische analyse is ver
licht, dan moet ik ook die vraag toestemmend beantwoorden.
Maar de vraag strekt verder. Ik kan zeer zeker zeggen, dat
wel eenig algemeen onderzoek heeft plaats gehad, maar dat
onderzoek naar den bodem en het water is van ouderen datum
dan deze verordening. Nu meende de Gezondheidscommissie
op wetenschappelijke gronden thans het resultaat van dat
onderzoek nog te mogen bevestigen en daarnaar te oordeelen
dat het bodemwater niet goed is, d. w. z. nadeelig voor- de
gezondheid is, en dat alleen van de norton-putten in 't alge
meen aangenomen kan worden, dat die putten water opleveren,
dht aan de gestelde eischen voldoet.
Dat de verordening is aangenomen in de veronderstelling,
dat naar eiken put een speciaal onderzoek zou worden inge
steld, dat kan ik niet toegeven. In de eerste plaats zijn de
woorden van de verordening daarmede in strijd. In art. 2
staat toch duidelijk, dat ontheffing verleend kan worden
^gehoord de Gezondheidscommissie."1 Hieruit kan dus niet
gelezen worden, dat slechts ontheffing verleend kan worden
na ingesteld onderzoekmaar nadat de Gezondheidscom
missie is gehoord. Trouwens, de Gezondheidscommissie zou
die taak, om naar eiken put een onderzoek in te stellen, nu
niet wenschen te aanvaardenomdat, waar zij op weten
schappelijke gronden kan aannemen, dat het water uit een
bepaalde kategorie van putten op den duur schadelijk is voor de
gezondheid, daar het opzettelijk onderzoeken van iederen derge-
lijken put overbodig is. Al moge men nu zeggen, dat er uit een
bepaalden put op het oogenblik deugdelijk water kan worden
opgehaald, er bestaat toch niet de minste waarborg, dat in korten
tijd de infectie niet ingetreden kan zijn, en het nadeelig voor
de gezondheid kan geworden zijn. Op gronden van de weten
schap en van onderzoekingen, die vooraf hebben plaatsgehad,
is dus thans door de Commissie gezegd kunnen worden, dat
een hernieuwd onderzoek overbodig was en het gewone put
water niet deugdelijk is. Ten aanzien van de nortonpompen
was het advies van de Gezondheidscommissie evenwel tegen
overgesteld en daarom zal voor de meeste bezitters van der
gelijke putten ontheffing verleend kunnen worden van het
bepaalde bij de verordening.
Wat betreft de tweede vraag van den heer Vergouwen, of,
indien op de eerste vraag toestemmend geantwoord wordt,
Burg. en Weth. de gelegenheid willen openstellen, dat de
putten alsnog gekeurd worden, teneinde zoodoende hun, die
meenen zuiver water te bezitten, tegemoet te komen hierop
kan ik dit antwoord geven, dat, gelijk ik van enkele leden
van de Gezondheidscommissie heb vernomen, niet het uitzicht
geopend kan worden, dat aan dit verzoek wordt voldaan,
omdat de Gezondheidscommissie van meening is, dat het water
uit alle putten, behalve de nortonputten, onbruikbaar is, althans
voor het bereiden van melk.
De derde vraag luidt: Hoe moet door de melkslijters ge
handeld worden, indien hun water is afgekeurd en zij dus
bevel krijgen hun put onbruikbaar te maken, indien de
eigenaar van het peiceel zich daartegen verzet? Hoe moeten
zij dan handelen?
Ja, mijne heeren, dat is een kwestie tusschen den huis
eigenaar en den huurder. In zoo'n geval moet de verhuurder
maar zoo beleefd zijn om zich naar de verordening te gedragen
en zijn perceel daarnaar in te richten. Gesteld eens, dat een
huiseigenaar in een zijner huizen een waterleiding moet aan
leggen, en, bij gebreke daarvan, doet de huurder zulks, dan
zullen de kosten daarvoor verhaald worden op dien eigenaar
alleen. Dat is bij de wet bepaald. Nu kan er m. i. bij den eigenaar
ook geen aanleiding bestaan tot verzet tegen den last tot
onbruikbaarmaking van een put of pomp. Mij dunkt, uit zoo'n
bevel kan de huiseigenaar niet lezen, dat zijn rechten niet
ongeschonden blijven. De onbruikbaarmaking toch bestaat
alleen in verzegeling, en daartegen kan die verhuurder toch
geen bezwaar hebben. Later, wanneer de verzegeling is opge
heven, kan de put weer gebruikt worden. En bij een pomp
bestaat dat onbruikbaarmaken in het wegnemen van den
zwengel. Dat is iets, waartegen de eigenaar toch ook weinig
bezwaar kan hebben.
Wat dus de strafbare daad kan zijn die de huurder zal I
kunnen plegen, verklaar ik op het oogenblik niet te begrijpen.
Met dit weinige meen ik hij de beantwoording der vragen
j te kunnen volstaan; het is wel niet zeer uitvoerig, maar nu
wij op de behandeling van het prseadvies omtrent het inge-
i komen adres wachten, meende ik met eène korte bespreking
te kunnen volstaan.
De heer Vergouwen. M. d. V. Nog slechts een enkel woord
en wel in de eerste-plaats naar aanleiding van de al of niet
goedkeuring van het water.
Ik geef toe, dat in art. 2 van die keuring geen sprake is,
maar dat men onwillekeurig dat idee van keuring daaraan
heeft verbonden, is een gevolg van uw eigen toelichting. U
hebt indertijd uitdrukkelijk gezegd: »nadat eene behoorlijke
keuring heeft plaats gehad". Er werd dus keuring veronder
steld als uitvoering van art. 2, indien er verzoeken om keuring
inkwamen.
Verder ben ik U dankbaar voor uwe verklaring, dat het
onbruikbaar maken van putten hierin kan bestaan, dat de
put verzegeld wordt, of dat de zwengel van de pomp wordt
weggenomen.
De heer Pera. Er is bij de bèoordeeling van het water nog
altijd iets, dat mij niet recht duidelijk is. U hebt. Mijnheer
de Voorzitter, gezegd: water uit putten kan voor de melk
bereiding niet dienen. Ten aanzien van water uit Norton
pompen hebt U gezegd, dat dit water aan de gestelde eischen
voldoet. Nu is bij mij in den laatsten tijd de vraag gerezen,
hoe gaat het eigenlijk met die beoordeeling van het water;
wordt er een onderscheid gemaakt tusschen water, dat gebezigd
wordt bij de bereiding van de melk, of bij de reiniging der
vaten, en het water dat gebruikt wordt voor afkoeling?
Natuurlijk moeten aan het water, dat in zeker opzicht met
de melk in aanraking komt, hooge eischen worden gesteld,
maar het water, dat alleen voor afkoeling wordt gebezigd,
kan toch wel van wat ander gehalte zijn. Het kan voldoende
zijn, wanneer het slechts op de melk geen schadelijken invloed
heeft. Ik meen, dat die zaak van nog al veel beteekenis is,
omdat er door de melkslijters aan water uit de putten zooveel
behoefte wordt gevoeld voor afkoeling. Wanneer men er toe
kon komen om in dat opzicht eenig onderscheid te maken,
dan meen ik dat dit zeer in het belang zou zijn van de
melkslijters.
De heer Fockema Andrew. üp de opmerking van den
heer Pera zou ik alleen de vraag willen stellen, of het onder
scheid, door hem gemaakt, ook wordt gemaakt door de melk
slijters.
Zullen die altijd het minder goede water gebruiken voor
afkoeling alleen, en het goede voor bewerking aan de melk?
Wanneer de heer Pera waarborgen kan geven, dat door de
melkslijters dit onderscheid in water altijd in het oog wordt
gehouden, dan zou het een heel ander geval zijn. Maar omdat
die waarborg niet is te geven, kan ook in de verordening
die onderscheiding onmogelijk worden opgenomen.
De heer Pera. Mijn bedoeling is natuurlijk dat hijdie
geen water bezit afkomstig uit een put, dat geschikt is
voor de bereiding enz. der melkin het bezit moet zijn van duin
water. En wanneer hij toch in het bezit is van duinwater,
dan zal hij in zijn eigen belang wel zorgen, dat bij voor de
bereiding der melk geen ander water gebruikt dan duinwater.
De Voorzitter. Het is waar, dat ik bij de toelichting van
de verordening in de meening verkeerdedat de Gezondheids
commissie het water zou onderzoeken. Eerst later is gebleken,
dat die Commissie meende op wetenschappelijke gronden te
kunnen aannemen, dat dit voor zooveel betreft gewoon put
water niet noodig was.
Wat betreft de opmerking van den heer Pera, het. is
heel juist wat de heer Fockema Andreae daartegen heeft op
gemerkt, dat het maken van onderscheid door de melkslijters
tusschen het water, dat geschikt is voor vermenging met
melk, en dat daarvoor niet geschikt is, wel niet veel zal
voorkomen. Maar al ware dit zoo, dan is het nog de vraag
of in de verordening zulk eene onderscheiding zou kunnen
worden opgenomen. Het zou toch zeer moeilijk zijn eene
behoorlijke controle uit te oefenen, of die onderscheiding door
alle melkslijters voldoende werd nageleefd. Ik geloof, dat er
van de handhaving van zoodanige bepaling weinig terecht
zou komen. De heer Pera zegt, dat de melkverkooper in zijn
eigen belang voor de vermenging met de melk wel duin
water zal gebruiken, maar de ervaring weerspreekt die onder
stelling. Er zijn melkslijters, die duinwater hebben en er
toch geen of een zeer spaarzaam gebruik van maken. En dat
doet vreezen voor de toekomst; er zullen allicht melkslijters
blijven, die het duinwater niet gebruiken, omdat het geld
kost, terwijl zij het andere, onbruikbare water voor niets
hebben.
De interpellatie wordt daarop gesloten.