DONDERDAG 11 FEBRUARI 1904.
'19
kan antwoorden. De heer van Hamel zal dit kunnen doen.
Ik wijs er echter op, dat de school van den heer De Hondt
juist eene van de scholen is, tot welker verbouwing besloten is.
De heer van Hamel. M. d. V. Wat u daar zooeven hebt
medegedeeld is zoo volledig, dat ik daaraan weinig kan toe
voegen. Men moet toch niet vergeten, dat toen de missive
van den Schoolopziener in de maand Juli inkwam, bijna iedereen
vacantie had. De leden van de Schoolcommissie zijn in de
maanden Juli, Augustus en in het begin van September nog
veelal uitstedig, zoodat de Commissie zeer onvoltallig was.
In de eerste vergadering van de Commissie in October werd
deze zaak officieel te harer kennis gebracht. De zaak werd
daarop commissoriaal gemaakten eene Commissie van drie
leden heeft daarop alle scholen bezocht en in de volgende
vergadering der Commissie rappor t uitgebracht. Naar aanlei
ding van de beschouwingen van den Directeur der Gemeente
werken is daarop de quaestie der privaten nog eens nader
bekeken. Een en ander heeft nog al aanleiding gegeven tot
vertraging: dat is niet te ondervangen, wanneer men iets
consciëntieus wil onderzoeken.
Wat betreft het overbrengen van een kind naar de school
in de Paul Krugerstraat het volgende. In de maand October
of November is eene klasse kinderen van de school van den
heer De Hondt wegens plaatsgebrek aldaar, overgebracht naar
de school in de Paul Krugerstraat, onder leiding van eenen
onderwijzer, die ten volle voor zijne taak berekend is. In die
school was nog een lokaal over, omdat er nog geen twaalf
klassen zijn. In dien toestand zal echter verbetering worden
gebracht, wanneer uitvoering wordt gegeven aan het besluit
van den Raad om aan de school van den heer De Hondt nog
een lokaal bij te bouwen. Dat plan is, ik geloof hedenmorgen,
door den Districts-Schoolopziener goedgekeurd, bij Burg. en
Weth. teruggekeerdzoodat nu heel spoedig de aanbesteding
plaats kan hebben.
De heer De Goeje. De heer Sijtsma heeft er zijne verwon
dering over te kennen gegeven, dat de Schoolcommissie niet
zóó geheel op de hoogte was van alles wat betrekking had
op den toestand der scholen, dat zij dadelijk de missive van
den Schoolopziener kon beantwoorden. Zeker, dat had de
Commissie kunnen doenmaar dan was men bij algemeen
heden gebleven. Wij hebben echter gemeend, dat wanneer
de Schoolopziener een stuk officieel bij den Raad inzendt, dit
stuk moet worden behandeld met alle mogelijke achting aan
zulk een hoog geplaatst ambtenaar verschuldigd. Hoewel wij
dus wel in staat waren de missive dadelijk te beantwoorden,
hebben wij toch gemeend punt voor punt de daarin bevatte
grieven te moeten onderzoeken. En nu behoef ik niet te
zeggen, dat het onmogelijk is, om alle détails in het hoofd
te hebben, zoodat men bijv. precies weet hoe alle privaten
in alle scholen er uit zien.
De heer Pera. M. d. V. Ik wensch ook naar aanleiding
van het gesprokene door den heer Sijtsma nog enkele
opmerkingen te maken. Hij is begonnen met te klagendat
zoolang gewacht is met deze zaak, en hij zag er tamelijk
boos bij uit, toen hij dat zei, waaruit zeker zijne veront
waardiging moet spreken. Dien indruk heeft hij ten minste
op mij gemaakt.
Reeds is door U en een paar heeren opgemerkt, dat het
schrijven van den Schoolopziener aanleiding gegeven heeft
tot zeer breedvoerige onderzoekingen, want de aanklacht, die
gedaan werd, was waarlijk niet van geringe beteekenis. Aan
het adres van de Plaatselijke Schoolcommissie toch werd
zooveel gezegddat wanneer die Commisie van hare wijze
van werken geen rekenschap had kunnen geven, het er met
haar slecht bijgestaan zou hebben. Hieruit volgt wel, dat in
dit geval aan het resultaat van een ernstig onderzoek dei-
toestanden die slecht genoemd werdenook eigen eer ver
bonden was. Vandaar dan ook, dat vanwege de Plaatselijke
Schoolcommissie het onderzoek heeft plaats gehad met de
meeste nauwkeurigheid; en het spreekt vanzelf, dat dit veel
tijd vereischte.
De heer Sijtsma bezigt in het door hem gesprokene de uit
drukking: »Ik had gedachtMaar, mijnheer de Voorzit
ter, dat is nu toch eene uitdrukking, die al heel weinig zegt.
De heer Sijtsma »had gedacht"; hij denkt dus, maar hij kan
ook iets heel verkeerds denken! De heele kwestie hangt in
dezen af van het denken van den heer Sijtsma. Maar als hij
nu eens geheel en al verkeerd gedacht'heeft, dan blijft er
toch van zijne bewering al bitter weinig over. En ik begin
inderdaad te vreezen, mijnheer de Voorzitter, dat hij geheel
verkeerd gedacht heeft! Want de heer Sijtsma beroept er zich
op, dat hij zich bevindt in gezelschap van een uitnemend
staatsambtenaar
De heer Sijtsma. En hooggeplaatst staatsambtenaar
De heer Pera. De heer Sijtsma bevindt er zich dus wèl
bij, in gezelschap te zijn van een zoo hooggeplaatst staats
ambtenaar en hij verheugt zich hierin. Maar als ik in de
stukken nalees, wat die hooggeplaatste staatsambtenaar te
berde heeft gebracht en wat de resultaten zijn van het ernstig
onderzoek, dat de Plaatselijke Schoolcommissie heeft ingesteld,
dan meen ik den heer Sijtsma in dit geval onder deze om
standigheden werkelijk wel te mogen vragen, of hij zich
inderdaad wel in zoo goed gezelschap bevindt. Want in die
stukken komt toch vrijwel voor den dag, dat de School
opziener hetzij gezegd met al de achting^ die wij voor
hem hebben, zich niet weinig vergist heeft. Mag men nu
maar doorgaan redeneeren alsof de toestanden werkelijk zoo
slecht zijn, gelijk die hooggeplaatste staatsambtenaar het
voorstelt (terwijl het tegendeel gebleken is) en dit dan in de
eerste plaats ten laste brengen van Burg. en Weth. en ver
volgens van de Plaatselijke Schoolcommissie? In dat geval zeg
ikdat Burg. en Weth. en de Commissie eene vrij groote
onrechtvaardigheid wordt aangedaan.
Op alles is gelet geworden. Speciaal noemt de heer Sijtsma
de scheiding door gordijnen en zegt hiervan, dat dit werkelijk
ouderwetsch is. Ik stem hem dit toe en ook ik wilde wel dat
wij die gordijnen konden wegkijken en daarvoor schuttingen
in de plaats aanbrengen, maar en de heer Van Hamel
heeft dat ook reeds gezegd bestaande toestanden laten
zich niet zoo gemakkelijk in eens geheel wijzigen. Wij moeten
ook met de omstandigheden rekening houden en nu kan de heer
Sijtsma met den Schoolopziener wel zeggendie gordijnen
moeten beslist opgeruimd worden, maar dan kunnen zij
evengoed zeggen: gooit die scholen, die toch ook oud zijn,
onderste boven en zet er nieuwe voor in de plaats. Dan geloof
ik, dat het gevolg zou wezen, dat zelfs den heer Sijtsma eene
huivering over de leden zou varen bij het hooren van het
enorm groot kapitaal, daarvoor noodig.
De heer Sijtsma noemt die gordijnen speciaal een gevaar
voor de gezondheid; die gedachte is ook in onzen kring op
gekomen en daarom hebben wij toen een geneeskundige ge
raadpleegd, teneinde de zekerheid te hebben of die gordijnen
al dan niet schadelijk voor de gezondheid zijn. Door dezen
zijn wij evenwel ingelicht geworden in dien zin, dat het er
met die gordijnen niet zoo ernstig uitziet. Ook op dit punt
kan de heer Sijtsma dus gerustgesteld zijn met het oog op
de inlichtingen, die wij hebben ontvangen. Ik vermeld dit
ook. opdat men niet zal kunnen zeggen, dat die gordijnen
irr dit opzicht gevaar opleveren.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb nog een paar opmerkingen.
Ik weet wel, dat dat adres indertijd in den Raad ingekomen
is, en dat dit hier ook vermeld is, maar het feit blijft toch,
dat wij met het stuk onbekend gebleven zijn en ik meen dat
de stukken, die ingekomen zijn en waarop Burg. en Weth.
praeadvies zullen uitbrengen, voorgelezen worden, maar niet
gewoon zijn wij, dat een praeadvies 7 maanden uitblijft. Voorts
bestaat er- bij mij geen enkele aanleiding om door de vingers
te zien, dat het zoo lang geduurd heeft eer deze kwestie in
behandeling genomen werd. Ik blijf er bij, het is een ongewoon
verschijnsel en bij een belangrijke zaak als deze had het niet
zoo lang mogen duren. Nu kunnen IJ, mijnheer de Voorzitter,
en de heeren Pera, de Goeje en van Hamel wel zeggen, dat
het inderdaad noodig geweest is, hierdoor ben ik nog niet
overtuigd. Daaromtrent kunnen wij van opinie verschillen,
maar hiermede houdt het ook op; in elk geval staat het als
een paal boven water, heel lang geduurd heeft het.
En dan moet ik in een ander verband ook nog zeggen,
dat het mij ten zeerste verwonderd heeft dat aan de wenken
van den Schoolopziener zoo weinig openbaarheid is gegeven.
Waarom er geen gewag van gemaakt in de vergadering van
24 Sept. j.l.?
Ik heb deze zaak in verband gebracht met het adres van
de onderwijzers, dat den 24 Sept. in behandeling is genomen,
en U hebt daarover gezegd, dat dit adres gold het aantal
kinderen, terwijl de Schoolopziener meer het oog heeft op de
ruimte. U zult mij echter wel willen toestemmen, dat beide
zaken in innig verband met elkander staan. Wanneer er kleiner
klassen waren, zouden de lokalen niet t,e klein zijn.
Wat betreft de opmerkingen van den heer Pera, ik zou die
wel lang en breed kunnen beantwoorden,, maar ik meen mij
hiervan te kunnen onthouden. Natuurlijk spreek ik mijn eigen
gedachten uit, en wanneer ik verkeerde dingen zeg, dan zijn
er altijd mannen, adres aan den heer Pera, die mij beter
kunnen inlichten. Boos ben ik niet geweest, en dat hoop ik
ook niet te worden, temeer omdat ik er niet zoo'n gemakke
lijke methode om vrede te sluiten op na houd als wij van den
heer Pera kennen. Maar dat ik in goed gezelschap zou zijn
geweest, zeker, dat houd ik nog vol. Ik ben toch in gezel
schap van een zeer hoog geplaatst staatsambtenaar, dus van
iemand, van wien men mag verwachten, dat hij consciëntieus
de zaken behandelt. En wanneer dan zijne opvatting over
eenstemt met mijne gedachten, dan moet ik wel tot de con
clusie komen, dat mijne gedachten goed zijn, ondanks de
beweringen van den heer Pera.