-18
DONDERDAG 11 FEBRUARI 1904.
kunnen zijn. Ik wilde U dus wel vragen, wat liet oordeel van 1
de Commissie van Fabricage hieromtrent is en of zij het
perceel al of niet duur acht.
De Voorzitter. Ik heb reeds gezegd, dat de Commissie van
Fabricage adviseert dit perceel aan te koopen. Ik wensch hierbij
nog mede te deelen, dat de Commissie geoordeeld heeft, dat
voor dit perceel de koopprijs niet te hoog voorkomt. Besluit
de Raad tot dezen aankoop, dan vervalt hiermede ons oor
spronkelijk voorstel.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het nader voor stel van Burg. en Weth. wordt daarop zonder j
hoofdelijke stemming aangenomen, terwijl het voorstel tot aan
koop van het perceel Utrechtsche Veer n°. 10 van de agenda
wordt afgevoerd.
XVIII. Praeadvies op het schrijven van den Districts-School-
opziener betreffende den toestand van de scholen 3e en 4e
klasse.
(Zie Ing. St. n°. 27).
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal mij niet verzetten tegen
de conclusie van het breed opgezette praeadvies van Burg.
en Weth. op het schrijven van den schoolopziener van 9
Juli 1903. Niettemin veroorloof ik mij toch enkele opmer
kingen. En dan wil ik in de eerste plaats er mijne bevreem
ding over te kennen geven, dat een zoo gewichtig stuk van
een zoo hoog geplaatst ambtenaar, dat zulke ernstige beschul
digingen inhoudt, den Raad eerst zeven maanden later onder
de oogen komt. Is dat handelen met bekwamen spoed, heb
ik mij afgevraagd. Had de Raad niet het recht, eerder met
zoodanig schrijven in kennis te worden gesteld? De Raad
had in dien tijd van karakter kunnen veranderen en het
schrijven van den Schoolopziener uit een geheel ander oog
punt kunnen bezien, dus ook tegenover den betrokken ambte
naar is deze late behandeling niet com me il faut. Maar, zeggen
Burg. en Weth.het onderzoek heeft zooveel tijd gekost.
Doch ik heb ook gezien, dat een belangrijk deel van dat
onderzoek reeds vooraf was gedaan; dat blijkt uit de stuk
ken, dia in de leeskamer ter visie hebben gelegen. Zoo bijv.
de zaak van de privaten, die was reeds vroeger onderzocht
door den Directeur van Gemeentewerken. Maar de School
commissie moest worden gehoord! Nu verheugt het mij,
dat Burg. en Weth. de vrijheid hebben kunnen vinden om
aan de Schoolcommissie den lof te geven, dat deze zoo goed
haar plicht heeft gedaan. Doch dan bevreemdt het mij wel,
dat die Commissie zoo langen tijd noodig had om haar
onderzoek in te stellen; ik had toch gedacht, dat zij, tot
toezicht geroepen, zoo goed op de hoogte was van de ver
schillende zaken op de scholen betrekking hebbende, dat een
zesmaands vooronderzoek onnoodig kon worden geacht. Ik
zou wrel wenschen, dat wanneer weer iets dergelijks voor
kwam, de Schoolcommissie niet zoo langen tijd noodig had,
opdat een schrijven aan den Raad gericht niet wederom zoo
lang aan de kennisneming van den Raad blijft onttrokken.
En dit niet het minst om de urgentie der zaak zelve.
Nu wensch ik nog over enkele van de beschuldigingen,
door den Schoolopziener geuit, een paar opmerkingen te maken.
Ik zal daarbij niet stilstaan bij de privatenquaestie waarin
nu toch zal worden voorzien en ook niet bij de schoolbanken,
omdat ik daarvan nu nog niet goed op de hoogte ben, maar
ik wensch speciaal een opmerking te maken over de over
bevolking.
Burg. en Weth. zeggen, dat het plotseling uit de lucht,
vallen van de grieven van zelf aan den ernst van die grieven
doet twijfelen. Hebben dan Burg. en Weth. vergeten, dat
reeds in Juli 1903 een adres bij den Raad is ingekomen der
afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche onderwijzers,
waarin ook al over deze overbevolking werd geklaagd? Toen
in de vergadering van den 24 September dat aares in behan
deling kwam, heb ik gevraagd, waarom de toelichting van
dat adres niet was opgenomen in de Ingekomen Stukken. De
Voorzitter antwoordde daarop, dat dit niet noodig was, omdat
men die toelichting in alle dagbladen had kunnen lezen. Het
blijkt nu, dat het opnemen in de Ingekomen Stukken niet
zoo overbodig ware geweest. Toen ik verder in die vergade
ring wees op de wanverhouding tusschen het getal leerlingen
op de scholen 3de en 4de klasse en met die op de scholen
lste en 2de klasse, zeide de Voorzitter, dat geen klachten
waren ingekomen over die wanverhouding. Het blijkt nu, dat
ik bij het maken van dien grief reeds in goed gezelschap was,
nl. in gezelschap van den Schoolopziener. En het blijkt nu
ook, dat die klachten gegrond waren. Dit wensch ik even te
constateeren, en nu niet ik en de onderwijzers alleen, maar
onafhankelijk daarvan het hoogere schooltoezicht hetzelfde
heeft gezegd, hoop ik dat in dien toestand met wat meer
bekwamen spoed verandering zal worden gebracht.
Voorts wil ik nog enkele woorden spreken over het scheiden
door gordijnen van eenige klassen in onderscheidene scholen.
Het komt mij ook voor, dat niet alleen uit een gezondheids-
oogpunt, maar vooral wat aangaat het geven van goed onder
wijs het scheiden van klassen door gordijnen in een stad als
de onze niet meer behoort te bestaan. Het is al ongeveer
tien jaren, dat ik van het onderwijs vandaan ben, maar ik
weet wel, dat toen reeds in de verschillende plaatsen en ook
dorpen, waar ik onderwijs gegeven heb, het scheiden door
gordijnen niet meer bestond. En dan vind ik, dat wij in een stad
als Leiden, de stad van onderwijs bij uitnemendheid, moeten
zorg dragen, dat zoo iets ook hier tot de geschiedenis behoort.
Dan zou ik nog wel iets willen vragen, dat bij deze gelegen
heid m.i. wel op zijn plaats is, en dat ik ook van groot belang
acht. Dezer dagen n.l. hoorde ik iemand vertellen, dat een
kind van hem. dat ingeschreven is aan de school He klasse,
hoofd de heer De Hondt, met degeheele klasse reeds een half
jaar geborgen wordt op de school Ille klasse aan de Paul
Krugerstraat. Het hoofd van de school is daar evenwel niet,
zoodat deze niet op die klasse voortdurend toezicht kan uit
oefenen. Nu zeide bedoelde persoon bij die gelegenheid: »Ik
ben sterk van plan, nu mijn kind toch op die school Ille klasse
gaat, het officieel op die school te brengen, want dan komt
het mij goedkooper uit dan dat het op de school lie klasse
gaat." Ik weet niet wat hiervan waar is, want ik heb de zaak
niet onderzocht, m^ar ik zou wel willen vragen, indien dat
waar is, waarom die toestand bestaat en of (lat nog eenigen
tijd zal duren? Hoe lang is het niet geleden dat de Raad
besloot tot verbouwing der school He klasse?
De Voorzitter. Het punt, dat het laatst door den heer
Sijtsma is ter sprake gebracht, als zijnde een detailpunt,
wenschte ik wel over te laten aan den wethouder van onderwijs.
Wat betreft de algemeene klacht van den heer Sijtsma
wil ik opmerken, dat waar hi; er aanmerking op maakt, dat
bedoeld stuk, dat reeds den 7den Juli 1903 bij den Raad is
ingekomen, eerst thans onder de oogen van de leden komt,
dit op een vergissing berust. Het stuk toch is niet ingekomen
den 7den Juli, maar in de Raadszitting van 23 Juli 1903.
Indien indertijd, toen voorgesteld werd om dat stuk aanstonds
in handen te stellen van de betrokken commissies, de voor
lezing er van verlangd was, dan was dit eene voldoende aan
leiding geweest om in die zitting het stuk in zijn geheelen
omvang mede te deelen. Waar dat verzoek evenwel achter
wege is gebleven, mag er mij thans geen grief van gemaakt
worden, dat ik zulks toen niet heb voorgesteld. Ik ben trou
wens van meening, dat zulks geen aanbeveling verdient,
voordat de adviezen van de betrokken commissies en ambte
naren ingewonnen zijn.
Dat het onderzoek lang geduurd heeft is waar; maar de
heer Sijtsma verlieze niet uit het oog, dat het stuk allereerst
naar den Directeur van Gemeentewerken moest. Toen het
teruggekomen was, moest het weer naar dezen ambtenaar
terug, omdat Burg. en Weth. zich met verschillende voor
stellen van hem niet konden vereenigen. Daarna is het stuk
geruimen tijd geweest in handen van de Commissie van
Fabricage, die ook weer moest gehoord worden over het
voorgestelde door den Directeur van Gemeentewerkenver
volgens is het stuk gezonden naar de Plaatselijke Schoolcom
missie, waar het ook geruimen tijd geweest is, doordat deze
de verschillende grieven nauwlettend moest onderzoeken. En
deze Commissie heeft zelfs een Sub-Commissie benoemd, die
de toestanden op de verschillende scholen persoonlijk onder
zocht heeft. Die heeren nu hebben niet den tijd, om onafge
broken hiermede bezig te zijn; zij hebben ook hunne bezig
heden en kunnen niet den eenen dag na den anderen scholen
bezoeken. Toen dan eindelijk het stuk met de verschillende
rapporten bij ons ingekomen was en alle mogelijke overleg
was gepleegd, dat noodig was om een welberaden besluit te
nemen, een besluit van het meeste belang voor het onderwijs
in onze gemeente, moesten wij ook nog zorgen voor bewer
king van ons praeadvies. Indien men de geheele geschiedenis
goed beschouwt, dan moet men van oordeel zijn, dat de tijd,
die genomen is, met het oog op het werk van de verschil
lende commissiën en van de ambtenaren wier advies inge
wonnen moest worden, werkelijk niet te lang is geweest.
Wat betreft het meer speciale punt uit het gesprokene door
den heer Sijtsma, n.l. dat er op de scholen overbevolking is,
kan ik mededeelen, dat dit punt niet alleen door den Bond
van Onderwijzers is te berde gekomen, maar ook door andere
autoriteiten, zooals den Arrondissements-Schoolopziener.
Ik wijs er op, dat de Districts-Schoolopziener speciaal klaagt
over de minder voldoende ruimte der lokalenterwijl het
adres der onderwijzers meer betrekking had op het getal te
veel in een klasse geplaatste kinderen. Aan den bij de wet
vereischten inhoud der lokalen komt er werkelijk een weinig
te kortmaar daarin zal worden voorzien door voorstellen
die eerlang bij den Raad zullen worden ingediend.
Het geval van den leerling, die op eene andere school
moest worden geplaatst, omdat in de school van den heer
De Hondtwaarop hij eigenlijk behoorde, geen plaats voor hem
was, is van zoo specialen aard, dat ik daarop thans moeilijk