21
kosten zou dekken. En dit ol't'er zou zeker ook den slagers
zeiven voor de inwilliging van hunne zoo weinig gegronde
wenschen te hoog zijn.
Zoo blijven ten slotte nog ter behandeling over de ver
zoeken om het vee te mogen dooden door middel van de
halssnede en om oude reuzel niet als vleesch te beschouwen.
Tegen inwilliging van laatstbedoeld verzoek bestaat geenerlei
bezwaar, mits maar de zekerheid besta, dat die reuzel uit
sluitend als smeermiddel, en niet ook als voedingsmiddel
voor den mensch worde gebruikt. Daartoe moet ieder duide
lijk kunnen blijken, dat het product geen voedingsmiddel
kan zijn en dit resultaat kan worden bereikt door het door
vermenging met fuchsine, gentiaanviolet of petroleum een
duidelijk kenbare kleur of reuk te verschaffen. Aldus ver
mengd kan het veilig onder de uitzonderingen van art. 1
der verordening van 22 Januari 1903 (Gem. BI. n°. 4) worden
opgenomen.
Daarentegen kan van inwilliging van het verzoek om de
halssnede te mogen toepassen hier zoo min als in Utrecht,
Groningen, Roermond, Nijmegen en Maastricht sprake zijn,
Adressanten gronden hun verzoek op de volgende overwe
gingen
1". dat bij het neervallen na het ontvangen van het schot
de runderen in meerdere of mindere mate gekwetst worden
in de achterste deelen;
2°. dat de bloeding bij de toepassing der halssnede sneller
en vollediger plaats heeft en dat dientengevolge de kleur van
het vleesch beter en het vleesch zelf langer goed blijft;
3°. dat de thans gevolgde slachtmethode in het Leidsehe
slachthuis in sommige gevallen werkelijk barbaarsch wordt
toegepast.
Aan geen dezer overwegingen blijkt bij nadere beschouwing
eenige waarde te kunnen worden gehecht.
De Directeur van het slachthuis te Amsterdam verklaart
in een schrijven van 29 December 1903 nadrukkelijk, dat
zijne ervaring de bewering der Leidsehe slagers omtrent
kwetsingen in het vleesch bij het gebruik van het schietmasker
niet heeft bevestigd Maar ook al ware die bewering volkomen
juist, dan bedenke men toch wel dat deze kwetsuren in ieder
geval door het dier niet worden gevoeld, terwijl bij het dooden
met de halssnede dikwerf aan het dier bij volle bewustzijn
kwetsuren worden toegebracht, die het zeer ernstig leed doen.
Volkomen onjuist is echter de bewering, dat de bloeding bij
de toepassing der halssnede beter plaats heeft dan hij het
gebruik van het schietmasker. Zeer recente proefnemingen,
door den Directeur van het Amsterdamsche abattoir juist
met het oog op de aanhangige quaestie genomen, hebben de
onhoudbaarheid dezer bewering aangetoond. Bij 17 met de
halssnede gedoode dieren bleek het bloedverlies gemiddeld
3.575 en bij 13 met het Leidsehe schietmasker gedoode dieren
ook 3.575 te bedragen, dus precies evenveelterwijl bij 14 met
den neksteek behandelde dieren het bloedverlies slechts 3.41
bedroeg. Tevens echter bleek het zeer belangrijke feit, dat
de maximum-uitbloeding bij aanwending van de schiet methode
grooter was dan bij de toepassing van de halssnede: in het
eerste geval 4.68 in het laatste 4.40 En vroegere onder
zoekingen van Goltz en Falk leeren hetzelfde. Met name
toonen zij aan, dat bij kalveren het bloedverlies bij de hals
snede na bedwelming (5.07 grooter is dan bij de halssnede
alleen (4.91
Maar ook de ondervinding in andere slachthuizen opgedaan
mag hier gewicht in de schaal leggen. In Amsterdam en Rotter
dam is alleen daarom het schietmasker niet ingevoerd, omdat
die slachthuizen nog naar het kamersysteem gebouwd zijn,
waar het bedrijf niet te overzien is en daarom de aanwen
ding van dit werktuig te gevaarlijk zou zijn. Maar de direc
teuren van beide inrichtingen verklaarden uitdrukkelijk aan
het dooden na voorafgaande bedwelming de voorkeur te geven.
En wat leerde een verzoek om inlichtingen tot de direc
teuren der andere slachthuizen gericht?
Die van het Nijmeegsche slachthuis schrijft 31 December
1903: «Wat de houdbaarheid van het vleesch betreftdeze is
uitstekendook na bedwelming. Nimmer kwamen daaromtrent
klachten in.
Die van het slachthuis te Groningen (28 December): »Het
uitbloeden is voldoende: klachten daaromtrent vernam ik
niet; niemand verzet zich tegen het gebruik van het schiet-
toestel.''
Die van het abattoir te Maastricht (2 Januari'1904): »Slechts
enkele varkensslagers beweren, dat tengevolge van het vooraf
bedwelmenhet dier niet goed zoude uitbloeden en het vleesch
zich minder goed zou houden.Van runderslagers heb ik
nooit een klacht vernomen. Jlet bedwelmen blijft hier dus
goed voldoen
Uit Roermond werd 4 Januari j.l. door den Directeur ge
schreven: »De eerste klacht omtrent onvoldoende uitbloeding
of mindere houdbaarheid van het vleesch moet nog inkomen.
Wij slachtten tot heden op deze wijze in deze ruim 4 exploi
tatiejaren ruim 10000 stuks groot vee. Mij dunkt, dat aantal
mag wel voldoende heeten om een conclusie te trekken."
Eindelijk schrijft de Directeur van het Utrechtsche slacht
huis in deel 30 Allev. 5 van het «Tijdschrift voor Veeartsenij
kunde: »Het uitbloeden geschiedt door het aansnijden der
carotis na het schot zeer voldoende. Klachten hierover werden
van de vleeschhouwers niet vernomen" en meer speciaal be
treffende de kalveren schrijft hij nog op 24 Januari j.l.: «Bij
mij zijn nooit klachten ingekomen over de qualiteit van het
vleesch, nadat reglementair was voorgeschreven, dat de kal
veren vóór de halssnede bedwelmd moesten worden door een
slag met den hamer op het voorhoofd, of door het schiet
masker van Schrader."
Men ziet het. Nergens klagen de slagers over een minder
goede uitbloeding bij de toepassing van het schietmasker. Mag
men dan aannemendat dit alleen in loeiden wel het geval
zou zijn? Of zouden de grieven der slagers wellicht aan andere,
buiten de zaak zelve liggendebeweegredenen moeten worden
toegeschreven?
De toepassing, aldus de derde klacht, in Leiden aan de
daar gevolgde slachtmethode gegeven zou in sommige gevallen
werkelijk barbaarsch zijn. Zelden werd een minder gegronde
grief met grooter brutaliteit uitgesproken. Ieder, die niet
eenmaal, maar herhaaldelijk, onbevooroordeeld getuige was
van de aanwending van het schietapparaat in het Leidsehe
slachthuis, zal volmondig beamen, dat die slachtmethode wel
de meest humane is, die zich denken laat. Volkomen terecht
werd dan ook in Uwe Vergadering van 10 December 1.1.
door den heer Kerstens ernstig geprotesteerd tegen deze geheel
ongegronde aantijging, en wanneer eene commissie uit de
slagersvereenigingen in hare nota van toelichting van 29
December 1903 dit protest van den heer Kerstens met veront
waardiging afwijst, dan zijn de daar gebezigde holle woor
den het beste bewijs van het gemis aan ernst en de neiging
tot een averechtsche voorstelling van feiten welke die geheele
toelichting kenmerken. Teekenend toch zijn de daar aangehaalde
voorbeelden van de barbaarsche toepassing der slachtmethode.
Zij betreffen beide gevallen, welke plaats, gehad hebben na de
indiening van het adres, waarin de klacht geuit wordtzij be
treffen beide niet de gewone in het slachthuis toegepaste slacht
methode, maar de eerste aanwending van een nieuw apparaat;
zij betreffen beide grieven door runderslagers geopperd tegen
een nieuwe slachtmethode op varkens toegepast, Meerdere
feiten, die toch bij getallen zouden zijn te noemennoemt de
commissie niet, omdat het haar niet lust! Zij beperkt zich
dus tot twee voorbeelden, die geen voorheelden zijn.
Maar waarom dan een nieuwe methode bij varkens be
proefd, als de bestaande zoo doeltreffend is? Omdat dat
nieuwe schietapparaat, dat door de slachthuisdirecteuren te
Rotterdam, Maastricht en Utrecht aanbevolen wordt en te
Maastricht bij het dooden van niet minder dan 30000 varkens
practisch deugdelijk is bevonden, geen kogel in het dier
achterlaat en omdat het zonder patronen werkt en daardoor
de niet onbelangrijke uitgave voor patronen bespaart. De beide
door de slagers aangehaalde voorbeelden betreften de toe
passing van dit schietapparaat en in beide gevallen, het eene
door den keuringsveearts, het andere door den Directeur
bijgewoondwas er van pijniging of mishandeling van het
dier geen sprake. Van mishandeling, ja van ergerlijke mis
handeling kan alleen sprake zijn bij het dooden door de hals
snede, zooals die door de slagers vóór de opening van het
slachthuis in hunne slachtstallen werd toegepast. En dat
daarover niet slechts hier maar ook elders zoo gedacht wordt,
kan wel hieruit blijken dat in Saksen sedert 1892 en in
Zwitserland sedert 1893 het dooden zonder voorafgaande
bedwelming wettelijk is verboden.
Ten slotte merken wij op, dat alleen bij de aanwending
van het schietmasker het slachten snel en ordelijk in zijn
werk gaat. Het dooden der dieren met de halssnede, althans
indien deze slachtmethode behoorlijk wordt toegepast, ver-
eischt meer hulp, meer ruimte en meer tijd. Ook om oeco-
nomische redenen verdient dus het dooden na voorafgaande
bedwelming de voorkeur.
De thans gevolgde slachtmethode moet dus gehandhaafd
blijven, omdat de daartegen aangevoerde bezwaren ongegrond
zijn en omdat zij het dubbele voordeel heeft van te zijn
humanitair en oeconomisch.
De behandeling van het adres is hiermede afgeloopen. Nog
een enkel woord vinde hier echter zijn plaats naar aanleiding
van de ruim een maand na de indiening van het adres ge
volgde nota van toelichting der slagers W. Bergers, W. L.
Christiaanse en G. W. Zandvoort. Wij kunnen bij de behan
deling van die nota kort zijn, omdat zij geen nieuwe argu
menten bevat. En boven toonden wij reeds met een enkel
voorbeeld aanhoe haar opzet van weinig ernst getuigt. Wij
zullen thans nog slechts enkele punten releveeren, die het
u naar wij vertrouwen, voldoende duidelijk zullen maken,