GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
15
INtiEKOMEN STUKKEN.
N°. 32. Leiden, 6 Februari 1904.
Indien een Gemeenteraad gebruik" maakt van de hem bij
art. 35 der Leerplichtwet toegekende bevoegdheid om voeding
.te verstrekken aan schoolgaande kinderen of met dat doel
subsidie te verleenen, dan is de Raad, ingevolge art. 11 van het
Besluit van 19 November 1900 (Stbl. n°. 202) verplicht binnen
twee maanden na het verstrijken van het dienstjaar aan Gedep.
Staten verslag uit te brengen aangaande de wijze, waarop het
op de gemeente-begrooting toegestane bedrag is besteed.
Op de begrooting dezer gemeente voor 1902 is voor het eerst
een bedrag van f 500.— voor dit doel uitgetrokken. Toch
kon vóór 1 Maart 1903 het voorgeschreven verslag aan Gede
puteerde Staten niet worden uitgebracht, omdat het ver-
eenigingsjaar der Vereeniging «Schoolkindervoeding" niet
parallel loopt met het dienstjaar der gemeente. De op de
begrooting voor 1902 uitgetrokken gelden hebben nl. ge
strekt voor het verschaffen van voeding aan arme school
kinderen van 1 December 1902 tot 11 Maart 1903. Het ver-
eenigingsjaar der vereeniging loopt van Mei tot Mei en eerst
daarna kan door haar verslag worden uitgebracht omtrent
het gebruik der ter harer beschikking gestelde gelden. Gedep.
Staten, door ons met deze toedracht der zaak in kennis ge
steld, hadden dan ook geen bezwaar, dat door Uwe Vergadering
eerst in den aanvang van 1904 verslag zou worden uitge
bracht over de wijze, waarop de voor schoolkindervoeding op
de begrooting voor 1902 uitgetrokken gelden waren besteed.
Wij geven U dus thans in overweging het volgende verslag
te dezer zake aan Gedeputeerde Staten uit te brengen:
»De op de begrooting voor het dienstjaar 1902 voor school
kindervoeding uitgetr okken som van ƒ500.— werd als subsidie
uitgekeerd aan de vereeniging «Schoolkindervoeding", die
zich het verstrekken van voeding aan kinderen fer bevorde
ring van schoolbezoek ten doel stelt. De vereeniging ver
strekt alleen aan die kinderen voeding, die uit hoofde
van gebrek aan voeding niet of niet trouw ter school komen
of van wie het te verwachten is, dat zij zonder verstrekking
van voeding niet geregeld de school zullen blijven bezoeken.
De kinderen, welke vootJret ontvangen van voeding in aan
merking komen, w^ten \aan ge wezen door de hoofden der
scholen.
In het vereenigingsjaar Mei 1902—Mei 1903 ving de voe
ding aan op 1 December 1902 en eindigde zij op 11 Maart
1903. In dat jaar hebben 524 kinderen voeding genoten, nl.
130 van de openb. lagere school der 4e klasse, n°. 2, hoofd
de heer Dikshoorn;
94 van de openb. lagere school der 4e klasse, n°. 1, hoofd
de heer lloks;
10 van de openb. lagere school der 3e klasse, n°. 4, hoofd
de heer v. d. Heyde;
111 van de Roomsch-Katholieke Jongensschool, hoofd de
heer Kuypers;
85 van de Roomsch-Katholieke Zusterschool, hoofd Mej.
Schmedding
54 van de school van de Vereeniging voor Christelijk Onder
wijs ten behoeve van on- en minvermogenden, hoofd de
heer de Lange; en
40 van de school in het gesticht »de Voorzienigheid", hoofd
Mej. Waterreus.
De uitdeeling had driemaal per week rechtstreeks aan de
kinderen zelve plaats en wel in de zalen van de vereeniging
van den H. Vincentius a Paulo, waarmede door de ver
eeniging Schoolkindervoeding omtrent het verstrekken van
het voedsel een overeenkomst was getroffen.
De inkomsten der vereeniging beliepen f 1755.79, waarvan
f 1255.79 aan contr ibuties en f 500.aan subsidie van de
gemeente werd genoten.
Uitgegeven werd aan de Vereeniging van den H. Vincentius
a Paulo 1713.50, nl. f 1600.65 voor warm voedsel en 106.85
voor brood.
O. a. werden aan de kinderen verstrekt 21640 porties soep
en 1040 brooden.
De voorwaarden bedoeld in art. 10 van het K. B. van 19
November 1900, Stbl. n°. 202, werden door de vereeniging
behoorlijk nageleefd."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 33. Leiden, 9 Februari 1904.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering
mede te deelen, dat zij, wanneer door U wordt besloten tot
beschikbaarstelling van gelden voor den aankoop van een
schilderij van Jan van Goyen en tot aankoop van de per-
ceelen aan de Paardensteeg n°. 11 en Utreehtsche Veer n°. 10,
zij geen bezwaar beeft tegen de wijze, waarop de kosten aan
een en ander verbonden, zullen worden gedekt, zoodat zij U
in overweging geeft tot de vaststelling van de overgelegde
begrootingsstaten over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 34. Leiden, 9 Februari 1904.
De Commissie voor de Strafverordeningen heeft de eer U
in overweging te geven de Verordening op de Markten met
enkele bepalingen aan te vullen in verband met het door
Uwe Vergadering genomen besluit tot oprichting van een
gebouw voor het houden van groenteveilingen.
Wanneer dit gebouw in gebruik is genomen, moet het
houden van deze veilingen op den openbaren weg, zooals
thans geschiedt, verboden zijn. Voorts zal door den Markt
meester aanwijzing gedaan moeten worden van de aan het
marktterrein met vaartuigen in te nemen ligplaatsen, om
te voorkomen dat bij het gebouw ee.ne opeenhooping plaats
heeft van de vaartuigen van hen, die niet aan de beurt zijn
om hunne waren te doen veilen.
Eindelijk behoort in art. 7 te worden vermeld het door
Burg. en Weth. vast te stellen Reglement op het gebruik
van het gebouw voor de groenteveilingen.
Bovendien is noodig gebleken art. 4 dezer Verordening
aan te vullen met eene bepaling als de voorgestelde nieuwe
alinea a inhoudt, ten einde voorkomen worde dat, hetgeen
thans herhaaldelijk geschiedt, op de markt gevent wordt door
personen, die aldaar geen staanplaats innemen en dus, hoewel
zij van het marktterrein gebruik maken, geen marktgeld
betalen.
Voorts wordt het wenschelijk geacht de maxima der straffen,
op de overtreding van de bepalingen de eerste afdeeling van
deze verordening gesteld, eenigszins te verhoogen.
Deze beide laatste wijzigingen zijn evenwel niet zoo drin
gend noodig dat zij eerder in werking zouden behooren te
treden dan die, welke met de oprichting van het veilings
gebouw in verband staan.
De voorgestelde wijzigingen en aanvullingen zijn in nevens
gaande concept-verordening, die wij U hierbij ter vaststelling
aanbieden, met cursiefletters aangeduid.
De Commissie voor de Strafverordeningen.
Aan den Gemeenteraad.
VERORDENING houdende wijziging van Verordening op
de Markten van den 26sten Mei 1898 (Gemeenteblad
n°. 10), zooals deze is gewijzigd bij de Verordenin
gen van den 23sten October 1902 (Gemeenteblad
n°. 24) en van den 9den Januari 1903 (Gemeente
blad n°. 3).
Artikel 1.
Tusschen de artikelen 1 en 2 van de Verordening op de
Markten wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende als volgt
Artikel la. Het is verboden op of aan den openbaren weg
eene veiling van groenteooft of van aardappelen te houden.
Artikel 2.
Artikel 4 dier verordening wordt gelezen als volgt:
Het is verboden op de markt:
a) te venten zonder dat hiertoe door den Algemeenen
Marktmeester of diens adjunct een staanplaats aangewezen zij
b) eene andere staanplaats in te nemen dan die, welke
door den Algemeenen Marktmeester of door diens adjunct is
aangewezen of meer ruimte in te nemen dan door dezen is
toegestaan
c) tenten, kramen, stallentafels, wagens, manden of andere
dergelijke voorwerpen anders op te slaan of neder te zetten
of goederen anders ten verkoop uit te stallen, dan overeen
komstig de aanwijzing van den Algemeenen Marktmeester
of van diens adjunct.
Eveneens is het verboden aan het marktterrein met een
vaartuig ligplaats te nemen op eene andere plaats dan hiertoe
door den Algemeenen Marktmeester of diens adjunct aange
wezen is.
Artikel 3.
Art. 7 dier Verordening wordt gelezen als volgt:
Het is verboden de orde op de markten of in de markt-
gebouwen te verstoren.
leder, die zich aldaar bevindt, is verplicht onmiddellijk te
gehoorzamen aan de bevelendoor den Algemeenen Markt-