6 DONDERDAG 21 JANUARI 1901. er zoo en zooveel stemmen zijn uitgebracht, dat deze en die besluiten zijn genomen. De notulen zouden natuurlijk ook tegelijk met de andere stukken ter visie kunnen worden gelegd, en de Voorzitter zou dan kunnen vragen of iemand aanmerking had op die notulen. Tegen zulk eene handelwijze zou bij mij geen bezwaar bestaan. De Voorzitter. Wat de heer Fockema Andreae tegenover den heer Meuleman heeft opgemerkt, is volkomen juist. De leden moeten de gelegenheid hebben om tegen de notulen bedenkingen in het midden te brengen, en dit kan niet anders geschieden dan doordien in de eerstvolgende verga dering wordt gevraagd of iemand aanmerking heeft op de notulen van de vorige vergadering. Wanneer het denkbeeld van den heer Meuleman werd verwezenlijkt, dan zou de gelegenheid ontbreken om tegen eventueele abuizen in de notulen op te komen. De heer van der Lip. Ik wensch even te zeggen dat ik tegen het voorstel van den heer van Hamel geen bezwaar heb. Ik voor mij heb nooit iets van de notulen verstaan, en heb altijd gemeend, dat de Secretaris met het lezen dier notulen monnik ken werk verricht. Het is ook m. i. veel beter de notulen ter visie te leggen en ze in de volgende vergadering vast te stellen. De Voorzitter. Heeft de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen bezwaar om het amendement van den heer van Hamel over te nemen? De heer Fockema Andrew. Neen, mijnheer de Voorzitter. De heer de Vries. Ik heb mij voorgenomen bij artikel 48 juist een tegenovergesteld voorstel te doen als de heer van Hamel nu bij dit artikel heeft gedaan. Door het indienen van zijn voorstel en het tot toelichting door hem gesprokene, zijn de beide soorten van notulendie van de geheime en die van de openbare vergaderingen als vanzelf beide aan de orde, zoodat ik geloof niet buiten de orde te zijn wanneer ik nu spreek over de notulen van de geheime vergaderingen. En waar de heer van der Lip heeft gezegd, dat hij nooit een woord van die notulen heeft verstaan, daar geloof ik dat, wat betreft de notulen van de openbare vergaderingen, vele leden met hem in hetzelfde geval zullen verkeeren. Maar of het zelfde kan gezegd worden van de notulen van de geheime vergaderingen, dat betwijfel ik zeer; daar luistert men wel naar. Ik voor mij moet eerlijk zeggen en ik kan hierom trent oordeelenwant ik ben zelf 8 jaren lang secretaris ge weest dat het aanhooren van de notulen van de geheime vergaderingen in den Leidschen Gemeenteraad altijd een genoegen voor mij was. Ik heb altijd bewonderd de groote tact waarmede die notulen zijn gesteld; zij gaven een helder beeld van wat er in de vergadering was geschied. Zij be helsden een uitmuntend apergu van het gesprokene; ieder kon het door hem gesprokene er in terug vinden. En toch was het geheel aangenaam om aan te hooren, zelfs voor hen die de vergadering niet hadden bijgewoond; het was bij uitstek leerzaam om te komen tot een goed begrip van hetgeen was geschied. Die kwaliteit kunnen wij in onzen Secretaris niet genoeg waardeeren. Toejuiching Nu zal men mij wellicht tegenwerpen, dat men de notulen ook kan lezen. Maar dat is niet hetzelfde. Iedereen komt er zoo niet toe om ze te gaan lezen. En in elk geval verliezen zij in mijne oogen door die lezing veel van hunne waarde, want juist de viva vox van den steller geeft er zulk een eigenaardig cachet aan; men denke slechts aan de verschillende intonaties en gestes. Ja, wanneer het mocht gebeuren, dat wij hier een anderen Secretaris zouden krijgen, dan zou het wellicht kunnen zijn, dat ook ik zou wenschen dat de notulen werden gedeponeerd ter griffie ter lezing voor de leden, maar thans zou het mij zeer spijten, wanneer ik het genoegen van de voorlezing der notulen van de geheime vergaderingen door den Secretaris zou moeten missen. De Voorzitter. Ik moet den heer de Vries opmerken dat nu over art. 48 niet gesproken wordt. Zonder hoofdelijke stemming wordt, overeenkomstig het door den heer van Hamel aangegeven denkbeeld, besloten de notulen der openbare vergaderingen niet meer te doen voor lezen, waarna het gewijzigd art. 15 waarvan de redactie aan Burg. en Weth. wordt overgelaten, zonder hoofdelijke stem ming wordt aangenomen. Art. 16 wordt zonder beraadslaging ot hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Art. 17 moet gewijzigd worden in verband met de nu genomen beslissing. De redactie stel ik voor aan ons over te laten. Daartoe wordt besloten. De art. 17—27 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Art. 28 heeft in vergelijking met art. 19 oud reglement, eenige wijziging ondergaan, 'tls thans uitge maakt dat Burg. en Weth. en Raadscommissies ook voor stellen, moties of amendementen kunnen indienen. De artt. 28 en 29 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 30, luidende: »Met uitzondering van den Voorzitter, mag niemand meer dan tweemalen over hetzelfde onderwerp het woord voeren tenzij met verlof der vergadering. Deze bepaling is niet toepasselijk op de verslaggevers, de leden van commissiën en de voorstellers. Deze hebben altijd het recht om op iedere bedenking te antwoorden." De heer van Dissel. Ik vind art. 30 een der nuttigste artikelen, dat in de verordening voorkomt, zoodat het mij zeer spijt dat dit artikel eenvoudig beschouwd werdalsof het er niet in stond. Ik geloof dat wij wijs doen tegen de ingeslopen gewoonte in te gaan en ik zou in overweging willen geven de laatste woorden van alinea I»met verlof der vergade ring', iets sterker uit te drukken en te zeggen»in bijzondere gevallen ter beoordeeling der vergadering", daar 't dan beter uitkomt dat de vergadering wenscht dat de argumenten worden samengevoegd in hoogstens twee redevoeringenen te breken met de gewoonte, die nu bij velen bestaat, om er niet aan te denken om hetgeen men te zeggen heeft in twee maal te zeggen, in de vaste overtuiging, als mij later nog iets invalt, wordt mij toch het woord verleend. Daarom zou ik zeer gaarne hebben, mijne Heeren, dat de vergadering besloot een dergelijke verandering over te nemen. De Voorzitter. Voorgesteld wordt te lezen: vtenzij in bij zondere gevallen ter beoordeeling der vergadering." Het amendement wordt voldoende ondersteund Mag ik de Commissie verzoeken hare meening daaromtrent kenbaar te maken De heer Fockema Andre.e. M. d. V. U zet mij voor een moeilijke taak. Ik ben het niet met den heer van Dissel eens dat er tegenwoordig zooveel misbruik gemaakt wordt. Ook nu geldt, wat in al. 2 wordt voorgesteld»deze bepaling is niet toepasselijk op de verslaggevers, de leden van Commissiën en de voorstellers. Deze hebben altijd het recht op iedere bedenking te antwoorden." Mij dunkt, dat anderen niet zoo vaak driemaal het woord vragen. Ik denk dat de Commissie de beslissing liefst aan den Raad zal overlaten. De Voorzitter. Ik wenschte wel even eerst het woord te nemen, alvorens het aan den heer Pera wordt verleend, omdat die vraag werkelijk ook mij geïnteresseerd heeft. Het is voor gekomen dat een spreker in drie termijnen zijne meening ontwikkeld had en een tweede spreker over dezelfde zaak ook in drie termijnen de zijne ontwikkelde en ik dan zesmaal moest repliceeren op wat twee sprekers in het midden hebben ge bracht over hetzelfde onderwerp, en daarom zou ik van mijn standpunt het amendement van den heer van Dissel willen ondersteunen. De heer Pera. Ik zie niet in, dat men met de tegenwoor dige redactie van het artikel niet in staat is om een spreker te beletten voor de derde maal het woord te voeren. Wanneer hij voor de derde maal het woord vraagt om nog iets in 't midden te brengen wat aanstonds gezegd had kunnen worden, dan acht ik zelfs een tweede gelegenheid niet noodig. Maar wat is hier de zaak? Er worden bij eene discussie allerlei gedachten in het midden gebracht, waarmede van te voren geen rekening was te houden, en die toch oorzaak zijn, dat men het een of ander daartegen wenscht aan te voeren. Het wil mij voorkomen, dat er wel degelijk soms aanleiding kan bestaan, dat iemand voor de derde maal het woord vraagt. En het is volstrekt niet altijd aan den spreker, die voor de derde maal het woord vraagt, te wijten, dat hij daartoe is genoodzaakt. Gelijk ik gezegd heb, men weet niet van te voren welke argumenten er zullen worden aangevoerd. En daarom acht ik het niet gewerischt de gelegenheid om voor de derde maal het woord te kunnen voeren af te snijden. De Voorzitter. Maar de voorstellers, de verslaggevers en de leden van Commissiën behouden toch altijd het recht om zoovele malen het woord te voeren, als zij zelf verkiezen. De heer P. J. van Hoeken. Ik wensch te verklaren, dat ik tegen het amendement van den heer van Dissel zal stemmen. Er kunnen gevallen zijn, dat het noodig is dat een spreker voor de derde maal het woord voer t. De Voorzitter heeft het toch altijd in zijn hand om het gevraagde verlof te weigeren, wanneer de vergadering dat verlof niet meer wil toestaan. De Voorzitter. De tegenwoordige bepaling van het reglement is eenvoudig een formaliteit geworden; het verlof om voor de derde maal te spreken wordt altijd verleend; iedere spreker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 6