DONDERDAG 29 OCTOBER 1903. 151 ongunstige uitzondering tegenover andere gemeenten Worden de groote gasverbruikers hier ter stede in zoo ongunstige positie gebracht tegenover die verbruikers, die dezelfde industie beoefenen in andere gemeenten? Absoluut niet. De groote gasverbruikers in Leiden hebben een reeks van jaren in gunstige conditie verkeerd tegenover die in andere gemeenten. Als wij er nu een halven cent opleggen, blijft de verhouding nog een gunstige. Het gasverbruik is de laatste 5 jaar met ongeveer 25 vermeerderd, maar het winstcijfer is ongeveer hetzelfde gebleven. Er is verder gezegd, dat wij door verhooging van den gas- prijs onbillijk zouden zijn, omdat er menschen zijn die in het geheel geen gas verbruiken. Het gasverbruik is echter zoo algemeen, dat dit maar een zeer enkele betreft. Als de heer van der Lip heelt gedacht aan het »uitzonderingen bevestigen den regel", dan heeft hij juist het tegenovergestelde bewezen van hetgeen hij bewijzen wilde. Daartegenover staat, dat wij door een verhooging van den gasprijs juist hen zullen treffen, die wij niet kunnen treffen door een verhoogde inkomsten belasting. Daar zijn er onder, die door de verhoogde inkomsten belasting in het geheel niet worden getroffen, zooals de rijks-in richtingen, sociëteiten, verbruikers buiten de stad en een groot deel van de studenten. De rijks-inrichtingen bijv. verbruiken 274000 M.8 gas en sociteiten, verbruikers buiten de stad en studenten verbruiken ook een groot aantal kubieke Meters. Waar men hier de belangen van de zoogenaamde kleine verbruikers op den voorgrond stelt, geloof ik dat men bezig is de zuinigheid de wijsheid een weinig te laten bedriegen. Het cijfer van den hoofdelijken omslag is ontegenzeggelijk van grooten invloed op het aantal en het gehalte van de personen, die zich hier komen vestigen en eveneens van invloed op het aantal van hen, die, indien het percentage van de belasting uitermate wordt verhoogd, niet lang meer in Leiden zullen blijven. Zou men niet meenen, dat de midden stand benadeeld wordt door een verhooging van het percentage van den hoofdelijken omslag, waardoor zeer vele menschen hier niet zullen komen wonen, die dat anders wel zouden hebben gedaan? Zullen tengevolge van een dergelijke ver meerdering der belasting de bouwondernemers, die Leiden verrijken met een groot aantal woningen, die niet worden verhuurd, geen slechte rekening maken M. d. V. Hedenmorgen is door U in de vergadering van Burg. en Weth. nog opgemerkt, dat in den Raad van den Haag aan Burg. en Weth. is verweten, dat men een oneerlijke concurrentie voert tegenover de bewoners in andere gemeenten door het percentage van den hoofdelijken omslag in de Resi dentie zoo laag te houden, waardoor men personen van elders zoo sterk daarheen lokt. Wanneer wij hier in Leiden, dat toch reeds zoo sterk gedrukt gaat onder den uittocht van ingezetenen naar den Haag, het cijfer van den hoofdelijken omslag verhoogt, dan speelt men in de kaart van hetgeen men te 's-Gravenhage wil. Ik weet niet, hoeveel leden met de vooropgezette meening, dat dit voorstel van Burg. en Weth. behoort te worden ver worpen, in de vergadering zijn gekomen, maar ik zou hun in overweging willen geven, nog eens ernstig na te denken over de vraag, welke der beide kwaden het meest te ver kiezen is. Op den langen duur zal de verhooging van den gasprijs blijken het meest in het belang van den handel- drijvenden middenstand te zijn. (ongecorrigeerd). De heer Pera. Naar aanleiding van het gesprokene door den heer Juta wil ik er mijn leedwezen over betuigen, dat Burg. en Weth. in de Memorie van Antwoord zijn komen aandragen met een argument, dat niet bij de indiening van dit voorstel is aangevoerd. Aanvankelijk heeft men zich ge plaatst op het standpunt, dat de gemeente meer inkomsten moest hebben en den weg aangewezen, om daartoe te komen, namelijk verhooging van den gasprijs. Toen is door mij en door menig ander lid gevraagd, wat de druk van dien maat regel op de burgerij in het algemeen zou zijn en zooals ik reeds zeide, wordt er, naar mijn oordeel, op de verschillende klassen van de burgerij een zeer ongelijke druk gelegd. Dat gedeelte der burgerij, dat het minst in staat is dien druk te dragen, wordt het zwaarst getroffen. Ik geloof niet, dat hier in den Raad leden zijn, die met het vooropgezette plan zijn gekomen om de voorstellen van Burg. en Weth. af te stemmen, maar wel, dat men dat zal doen in de overtuiging, dat dit niet de meest eerlijke manier is om de noodige inkomsten te krijgen. Ik moet echter bekennen, dat hetgeen de- heer Juta gezegd heeft, van beteekenis is en waard om er nota van te nemen. Dat men door verhooging van den gasprijs menschen zal treffen, die men door belasting- verhooging niet treffen kan, is van beteekenis. Ook is het denkbeeld geopperd om personen buiten de stad een hoogeren gasprijs te laten betalen. Er zal wellicht een regeling te vinden zijn, waardoor inrichtingen in de gemeente, waarvan de eige naren buiten de gemeente wonen, getroflen worden door een hoogeren gasprijs. Het wil mij echter voorkomen, dat het met het oog op het aanvankelijk door Burg. en Weth. ingenomen standpunt niet aangaat den gasprijs in het algemeen nu te verhoogen en dat door een nieuw voorstel tot stand moet worden gebracht wat de heer Juta wil. De Voorzitter. De heer Pera heeft het doen voorkomen, alsof wij nu op dit oogenblik staan voor een nieuw stand punt van Burg. en Weth. Het oorspronkelijk standpunt zou dan geweest zijn, dat het ons alleen te doen was om de in komsten te vermeerderen, terwijl nu ons standpunt zou zijn, dat wij den gasprijs willen verhoogen omdat het geen aan beveling verdient den hoofdelijken omslag te verhoogen. Ik moet er op wijzen, dat deze opmerking van den heer Pera onjuist is Aan het slot van onze Memorie van Antwoord toch hebben wij uitdrukkelijk gezegd, dat wij een belang rijke verhooging van het percentage der inkomstenbelasting nadeelig achten voor de gemeentebelangen. Wij zouden dat argument niet gebezigd hebben indien wij het ten slotte niet noodig oordeelden. Toen wij namelijk bemerkten, dat in de afdeèlingen veel bezwaren tegen ons voorstel waren ingebracht, hebben wij gemeend dit als afdoend argument te kunnen bezigen. Reeds in de stukken vindt men dat dus als slotar- gument, niet als eerste argument, maar bij wijze van nood schot. Dit geeft mij aanleiding ook iets op te merken naar aanleiding van hetgeen de heer van der Lip gezegd heeft. De heer van der Lip heeft zich op een principieel standpunt geplaatst, en gezegd, dat ons voorstel een stap in een ver keerde richting is. En de heer Pera heeft zelfs gezegd, dat dit niet de meest eerlijke manier is om de inkomsten van de gemeente te vermeerderen. Maar dan wil ik er op wijzen, dat hierbij geen rekening gehouden wordt met de Gemeen tewet, waarin na de wijziging van 1897 in art. 254 beslist wordt uitgesproken, dat de gemeente qua industrieele uit haar bedrijven voordeel mag trekken. Wat kan er dan tegen zijn, waar dit het standpunt van de Gemeentewet is, om den gasprijs te verhoogen? Wat er tegen om, bij bil lijken gasprijs, een flinke bijdrage uit de exploitatie der fabriek in de gemeentekas te doen vloeien? Ik zeg: »mits er een billijke gasprijs is" en nu is de heer van der Lip zoover gegaan van toe te gevendat wanneer dit voorstel wordt aangenomen, wij èn een lagen gasprijsèn een lage inkomstenbelasting behouden. Welnu, na die con clusie moet het geachte lid, consequent zijnde, met ons voorstel meegaan. Principieel, heb ik gezegdlaat de Gemeentewet toe, wat hier wordt voorgesteldde gemeente mag voordeel trekken uit haar industrieele ondernemingen. Moreel is deze maat regel geoorloofd, mits er een billijke gasprijs voor de consu menten besta. Nu hebben wij aangetoond, dat Leiden met Tilburg de gemeenten zijn, waar de laagste gasprijzen bestaan en daarom vraag ik, welk bezwaar er tegen bestaat, den gasprijs hier te verhoogen met een halven centindien men daarmede een belangrijke verhooging van den hoofdelijken omslag kan voorkomen In de stukken is er reeds op gewezen, dat indertijd sedert de verhooging van den gasprijs geen vermindering, maar een vermeerdering van het aantal consumenten en van de con- sumtie heeft tengevolge gehad. De statistieken, door den directeur der gasfabriek opgemaakt, bewijzen, dat zelfs in die gemeenten, waar een hooge gasprijs bestaat, in die jaren, waarin de gasprijs verhoogd werd, het aantal consumenten is toegenomen. Mij gedragende aan hetgeen ik in de vergadering van Burg. en Weth. heb gezegd, en hetgeen de heer Juta memoreerde, wijs ik er op, dat, waar Leiden gelegen is in de nabijheid van eene groote gemeente, die een zoo sterke zuigkracht op de onze uitoefent, wij die kracht zouden vermeerderen, wanneer de hoofdelijke omslag werd verhoogd. Men heeft in den Haag aan Burg. en Weth. verweten, dat zij een oneer lijke concurrentie voeren met andere gemeenten, omdat zij zelfs noodige uitgaven niet doen teneinde het percentage van den hoofdelijken omslag maar laag te houden, waar later toch van gedragslijn zal moeten veranderd worden. Welnu, indien men ons dwingt tenminste f 34000 te zetten op de inkomstenbelasting, dan wordt het percentage van den hoofdelijken orhslag opgevoerd en speelt men in de kaart van hen, die beweren, dat op die manier de concurrentie van die bedoelde gemeente met de andere gemeenten nog wordt vergemakkelijkt. De heer Pera. M. d. V. Ik heb mij waarschijnlijk niet dui delijk uitgedrukt, want het blijkt, dat gij mij niet goed hebt begrepen. Ik trek de goede bedoeling van Burg. en Weth. niet in twijfel, maar voor mij is eenvoudig de hoofdzaak de vraag, of het geld op een wijze wordt ingezameld, die het best te verantwoorden is en dan moet ik herhalen, dat, naar mijn oordeel, een deel van de burgerij het zwaarst getroffen wordt, dat de minste draagkracht bezit.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 5