150 DONDERDAG '29 OCTORfcR 4903. Wat bet overplaatsen van onderwijzers van de eerste klasse scholen naar andere scholen betreft, dit onderwerp is door de Commissie nog niet onder de oogen gezien, doch zal aan haar oordeel worden onderworpen. Verder wil ik opmerken, dat het wel gewenscht is een krachtige inrichting te krijgen, die mettertijd de II. R. S. voor meisjes, die een belangrijke schadepost is voor de gemeente, overbodig zal maken. Maar het komt mij voor, dat dit op dit oogenblik niet kan. Er is een staatscommissie in het leven geroepen om voorstellen te doen betreffende betere ineen schakeling van de verschillende takken van het onderwijs, en met het oog op het werk van die Commissie is het niet raadzaam een nieuwe categorie van scholen thans in het leven te roepen. Ten slotte de vraag of het aantal onderwijzers op de eerste klasse scholen ook te groot is voor het aantal leerlingen. In overleg met de Schoolcommissie is daarop terecht geantwoord, dat met het totale aantal leerlingen geen rekening gehouden kan worden, daar in deze alles afhangt van de omstandigheid of een klasse meer of minder bevolkt is, en hoe dus het aantal leerlingen over de verschillende klassen is verdeeld, en dus samenhangt met het leerplan. Dit meen ik den heer Vergouwen te moeten antwoorden. De heer Pera. Eene enkele opmerking slechts. Het denk beeld van den heer Vergouwen is nieuw en het is niet raad zaam en mogelijk daaromtrent thans een bepaalde beslissing te nemen. Het is echter in de wereld meer gezien, dat dingen, die aanvankelijk geheel onaannemelijk schenen, bij nadere beschouwing mogelijk en uitvoerbaar bleken en aangezien nu, naar mijne meening, het denkbeeld van den heer Ver gouwen een zijde heeft, die practb-ch is en veel aanbeveling verdient, acht ik het wenschelijk dat denkbeeld in rijpe over weging te nemen om daarop later terug te komen. De Voorzitter. Ik wensch slechts een paar opmerkingen te maken naar aanleiding van hetgeen de heer Kaiser in het midden heeft gebracht. Het is onmogelijk op de détails van de rede van dit lid van den Raad in te gaan. Wanneer der gelijke cijfers en becijferingen zoo abrupt in de vergadering worden geworpen, is het niet mogelijk daarop onmiddellijk van degelijke, afdoende repliek te dienen. Er zijn echter een paar punten, die mij gefrappeerd hebben en die naar mijne meening de redeneering van den heer Kaiser minder vast maken. Dat geachte lid heeft gezegd, dat de gemeente uit de gasfabriek een winst trekt van ruim 59000 terwijl door Burg. en Weth. slechts een som van ƒ40000.— was genoemd. Hoe is de heer Kaiser daartoe gekomen? Hij zegt, dat de gasfabriek voor het schoonmaken van de straat lantaarns betaalt 11500 en aan rente van het kapitaal, waar voor die lantaarns zijn aangekocht, een som van 1722, zoodat de gemeente ten slotte voor de straatverlichting slechts 10721 uitgeeft en niet ƒ29800, zooals de begrooting vermeldt. Maar de heer Kaiser heeft niet in aanmerking genomen de uitgaven die de gemeente doet, voor de verlichting van openbare gebouwen, als scholen enz. Dit is niet afzonderlijk berekend en werpt dus zijn conclusie omver. In de tweede plaats zijn het de cijfers, op bladz. 6 van het verslag voorkomende, die moeten aantoonen, dat propor tioneel Leiden het minst van zijn gasfabriek profiteert. Deze verschillende cijfers zijn door den heer Kaiser in onderling verband gebracht, maar hij beziet ze zoodoende uit een geheel ander oogpunt dan zulks moet geschieden. Voor het doel, waarvoor zij bestemd zijn, spreken zij duidelijk. Dit weinige maar voorloopig, in afwachting der verdere discussie. De heer Kaiser. Ik meen aangetoond te hebben, dat die cijfers voor niets te gebruiken zijn, omdat zij niet deugen. Men kan er niet uit afleiden, wat men er uit wil! afleiden. Het valt niet tegen te spreken, dat men meer inkomsten krijgt wanneer men den prijs van het gas met 1 cent per M8 verhoogt, maar het is hier de vraag of Leiden onder de ge geven omstandigheden minder gunstig werkt dan andere ge meenten en dat is uit die getallen niet af te leiden. De heer de Goeje. De heer Kaiser is lid van de Commissie voor de Gasfabriek en nu zou ik er op willen wijzen, dat de cijfers, die Burg. en Weth. hebben aangevoerd, afkomstig zijn van den directeur dier fabriek. Heeft de heer Kaiser zijn meening aan den directeur medegedeeld en heeft deze toen zijn cijfers toch gehandhaafd? Heeft de heer Kaiser zijn ge voelen aan de Commissie medegedeeld of spreekt hij hier buiten de Commissie en den diieeteur om? Ik blijf aan deze cijfers hechten, tenzij de heer Kaiser als lid der Commissie mij ver zekert dat de directeur die, na zijn betoog gehoord te hebben, desavoueert. De heer Kaiser. M. d. V. Ik heb met den Directeur gesproken over het bedrag van 40000.— maar ook hij meende, dat het bedrag te. laag is, en 70000.— meer de waarheid nabij komt. Toen heb ik hem mijn berekening laten zien en daarop heeft hij niets aangemerkt. Ik vind onze ƒ60000.winst al heel mooi en zie geen aanleiding om den gasprijs te ver- hoogen. De Directeur gaf toe, dat de getallen van het tabelletje met zekere factoren vermenigvuldigd moesten worden om tot vergelijkbare cijfers te komen. En een factor is niet te krijgen, namelijk die, afhangende van de. qualiteit van het gas. De Voorzitter. Wij hebben te berekenen wat in de gegeven omstandigheden de winst is. Wij zeggen: gegeven de diverse ptaatselijlce omstandigheden komen wij tot dat cijfer en komt men elders tot de andere cijfers. De heer Kaiser zegt, dat wij f 60000.— van de fabriek krijgen, maar ik heb hem aange toond, dat hij geheel verwaarloost het gasverbruik der gemeente- inrichtingen. De heer Pera. M. d. V. Ik wil met een paar woorden uit spreken, dat het voorstel van Burg. en Weth. d .or mij niet verdedigd kan worden, omdat ik meen, dat daardoor een ongelijk drukkende belasting op de burgerij wordt gelegd. Ik meen dat het niet aangaat, op deze wijze de inkomsten van de gemeente te vermeerderen. De heer van der Lip. M. d. V. Ik wil ook even in het kort mijn stem motiveeren, die ik tegen het voorstel van Burg. en Weth. zal uitbrengen, en wel omdat ik dit principieel afkeur. Ik laat de cijfers van den heer Kaiser buiten beschou- wing. Hoeveel de gemeente precies aan de gasfabriek ver dient, komt er minder op aan; ik acht het voorstel van Burg. en Weth. een stap in de verkeerde richting. Als wij den gasprijs gaan verhoogen om evenwicht te brengen tusschen de inkomsten en de uitgaven van de gemeente, komen wij naar mijne meening op een hellend vlak. Het volgend jaar kon men dan wel voorstellen om den gasprijs op 6 cent te brengen, enz. Oppervlakkig beschouwd heeft het voorstel van Burg. en Weth. wel iets aanlokkelijks, men houdt een lagen gasprijs en een betrekkelijk laag percentage van den hoofde- lijken omslag. Maar de gasprijs wordt zoodoende een sluit post en dat keur ik in principe af. En als nu nog het resul taat van verhooging van den gasprijs en verhooging van de inkomstenbelasting hetzelfde wasdan zou ik misschien nog over mijn principieel bezwaar heenstappen, maar dat is niet zoo, want met de verhooging van den gasprijs treft men enkele gegoede menschen niet, terwijl men een onevenredig hoogen druk op den winkelstand legt (op het Rapenburg heeft het grootste huis zelfs geen gasleiding). Dit zijn in het kort de redenen waarom ik mijn stem aan het voorstel van Burg. en Weth. niet kan geven. De heer Juta. En enkel woord over hetgeen de heer de Goeje heeft gezogd omtrent de solidariteit tusschen den heer Kaiser en Commissarissen van de gasfabriek. Ik wil wel zeggen, dat de heer Kaiser over dat punt absoluut met mij niet heeft gesproken en ik dus niet solidair met hem ben. Ook de soli— dyariteit met den directeur, den deskundige, aan wien ik alle eer wil geven, kan ik niet aannemen, want de directeur heeft op alle puntendie in het verslag voorkomen, Burg. en Weth. gepraeadviseerd. Ik kan niet aannemen ik ben over tuigd dat het niet zoo is dat de directeur te elfder ure omtrent een van die punten van opinie zou veranderd zijn en mij als voorzitter van de Commissie voor de gasfabriek daarvan onkundig zou hebben gelaten. Ik blijf aannemen, dat het advies, dat den Raad bereikt heeft, overeenkomt met het praeadvies van den directeur der gasfabriek. Er is hier beweerd, dat de beschouw-ingen van den heer Kaiser niet het hart van de zaak raken en daarmede ben ik het volkomen eens. Wij staan hier voor een dilemma: van twee kwaden moeten wij vragen, wat voor de gemeente Leiden het minste kwaad is: den hoofdelijken omslag te ver hoogen tot 4 43 of den gasprijs te verhoogen. Aan beide maatregelen zijn nadeelen verbonden, maar nu is de vraag, welke van die twee voor onze gemeente het verkieslijkst is. Nu moet men hier niet uitsluitend het oog gericht houden op het belang van een bepaalde klasse van ingezetenen, maar men moet zijn blik ruimer maken en vragen, wat het belang van de gemeente Leiden eischt, want die factor zal ten slotte den doorslag behooren te geven. Nu wil ik nog even in herinnering brengen, wat een ver hooging van den gasprijs billijkt. De heer Kaiser sprak van een verhooging met 10 ik noem het een verhooging met 1/a et.dat is wel hetzelfde, maar juist het feit, dat 10 gelijk is aan Va ct. bewijst hoe laag de prijs is. De prijs van de steenkolen is op dit oogenblik ƒ9.50 per ton, en nu betalen wij voor het gas 5 cent per M.' Vroeger, toen de prijs der steenkolen 30% lager was, betaalde men voor het gas eveneens 5 cent, maar toen de steenkolenprijzen stegen, heeft de Raad den gasprijs met 1 cent verhoogd. Dat heeft een jaar geduurd. Nu vraag ik: wanneer vroeger, toen de prijs der steenkolen laag was, 5 cent voor het gas werd betaald, is het dan het-vel-over-den-neus -halerij, indien men thans */2 cerR meer vraagt? Maakt Leiden een zoo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 4