DONDERDAG 29 OCTOBER 1903. 149 het gas verdient. Men vergeet rekening te houden met de gasprijzen. Men moet al die getallen herleiden tot een een heid van gasprijs bijv. die van 5 cent. Dan wordt de kijk op een en ander geheel anders; Amsterdam zoude 0 98 cent en Leiden 1.136 cent per M.s verdienen. Ook is er nog een andere factor, waarmede de getallen vermenigvuldigd moeten worden, afhangende van de qualiteit van het gas. Uit het genoemde lijstje zou men kunnen aflei den, dat het gas te Tilburg tweemaal slechter is dan te Leiden. De cijfers, die gegeven zijn om aan te toonen, dat de winst van Leiden vergelijkenderwijze niet groot is, bewijzen dus al heel weinig. Er ontbreken factoren, die wellicht niet te verkrijgen zijn. Waar de zaken zoo staan, acht ik het niet gewenscht de prijs met 1/2 cent te verhoogen. Wat zou bovendien daarvan het gevolg zijn? De last zou worden gelegd op de grootver bruikers, in hoofdzaak op de winkeliers, want de rijke menschen gebruiken betrekkelijk weinig gas. Ook zullen de winkeliers de nieuwe belasting gemakkelijk kunnen ontduiken door, als ze gewoon zijn bijv. 10 vlammen te gebruiken, er voortaan één minder te branden. Dat men in Tilburg zooveel winst maakt, kan het gevolg wellicht zijn dat meer gas uit de steenkolen gestookt wordt of wel van het vermengen van meer lucht met het gas dan te Leiden geschiedt en waardoor natuurlijk meer gas ver bruikt moet worden. In Leiden brengt men ook lucht in het gas en men kan, ten einde het winstcijfer op te voeren, die hoeveelheid lucht vermeerderen, maar dan gaat daarmede gepaard een achteruitgang van de qualiteit van het gas. liet is precies als met melk, die, naarmate zij sterker met water vermengd wordt, goedkooper kan worden verkocht, en het winstcijfer zal stijgen. Ik acht een prijs van 5 ct. per M.8 gas een behoorlijke prijs, want iedereen zal erkennen, dat de qualiteit van het gas tegenwoordig veel minder is dan zij vroeger was. Wat eenige jaren geleden 10 cent kostte, is nu niet meer dan 5 cent waard. Het is in onzen tijd, gebruik makende van de vinding van Auer, voor ieder voordeelig slecht gas te leveren voor weinig geld. Ik zou er eerder voor zijn den prijs van het gas te ver lagen dan te verhoogen. De heer Vergouwen. M. d. V. llc zou willen vragen om hetgeen bij volgnummer 138 is behandeld, ook onder de al- gemeene beschouwingen te brengen, want het onderwerp, dat bij genoemd volgnummer is besproken, is tevens bij dealge- meene beschouwingen ter sprake gebeacht. Ik lees bij de al- gemeene beraadslagingen in het verslag: «Gevraagd wordt of het geen overweging zou verdienen tot bezuiniging de jongens- en meisjesschool le klasse (met 124 en 118 leerlingen) te combineeren De Voorzitter. Nu dit onderwerp ook in de sectiën bij de algemeene beschouwingen is gebracht, heb ik er geen bezwaar tegen het ook thans daarbij te behandelen. Het komt in 't algemeen mij echter wenschelijker voor, een dergelijk onder werp, dat twee speciale scholen betreft, bij volgnummer 138 in behandeling te brengen. De heer Vergouwen. M. d V. Wanneer men het verslag van het vorige jaar nagaat, ziet men, dat de meisjesschool le klasse toen telde 118 leerlingen, verdeeld over zes klassen waarvan er twee gesplitst zijn. Deze klassen bevatten 12, 13, 18, 18, 13, 14, 10 en 10 leerlingen; de hoogste klassen zijn gesplitst, zoodat in elk daarvan slechts 10 leerlingen zitten. Het onder wijs wordt gegeven door het hoofd en acht onderwijzeressen, terwijl volgens de wet deze school met drie onderwijskrachten zou kunnen volstaan; er zijn er dus zes te veel. Het aantal leerlingen der jongensschool le klasse bedraagt 124 met de volgende verdeeling over de klassen: '12, 20,19, 18, 24 en 31terwijl de hoogste klasse gesplitst is. Daarin zijn naast het hoofd zes onderwijzers en één onderwijzeres werkzaam; derhalve acht personen, terwijl de wet er slechts drie eischt. Nu is in een van de sectiën gevraagd of het aantal onder wijzers was volgens of boven de wet. En het antwoord is ge weest, dat ten gevolge van het verdeelen van de scholen in klassen vanzelf op de scholen der eerste klasse meer onder wijzers werkzaam zijn dan bij art. 124 van de wet op het lager onderwijs geëischt worden. Nu mag het worden toege geven, dat voor deze soort scholen meer krachten beschikbaar mogen worden gesteld dan de wet vereischt, maar een andere vraag is of het aantal niet te groot is. Ik zou dus in over weging willen geven om enkele onderwijzers over te plaatsen, als er vacatures aan andere scholen zijn. Dit denkbeeld geef ik in overweging ter bezuiniging. Wat nu het idee van combinatie betreft, meen ik dat bij nadere beschouwing de daartegen gebezigde argumenten weg vallen. Er is medegedeeld, dat een soortgelijke organisatie vroeger bestaan heeft, maar toen niet heeft voldaan, en dat het in de tweede plaats moeilijk is een hoofd te vinden, dat voor die taak berekend is. Die twee gedachten combineerende, zou men tot de conclusie komen, dat er vroeger geen goed hoofd te vinden was. Ik weet, dat op andere plaatsen dergelijke in richtingen bestaan en ook voldoen, en meen voor het tegen woordige ook te kunnen betwijfelen of er geen goed hoofd gevonden zou kunnen worden. Wij weten, dat de vrouwen beweging in den laatsten tijd heel wat is vooruitgegaan. Dames doktoren en -advocaten hebben haar intrede gedaan. Op weten schappelijk gebied zien wij de dames een hoogere plaats innemen dan vroeger. Dan wordt beweerd, dat men bij combinatie zou moeten overgaan tot het bouwen van eene nieuwe school. Maar men zou misschien ook de bestaande kunnen verbouwen. Ik geloof, dat mijn idee wel verwezenlijkt kan worden, als wij zien naar het bijzonder onderwijs te dezer stede. Niet alleen dat het bijzonder onderwijs voor de gemeente een krachtige finantieele steun is hoe zou onze begrooting er uit zien als er geen bijzondere scholen waren maar het mag ook gezien worden. Twee inrichtingen ken ik goed: die aan den Stillen Rijn en die aan de Hooigracht. De eerste is reeds tot een hoog peil gestegen en kan met de openbare inrichtingen wedijveren. Toen ik bij mijn komst in Leiden aan een open baar onderwijzer vroeg, waar ik het best mijn oudste jongens kon plaatsen, zeide deze: op de school aan den Stillen Rijn. Nu zou ik denken, dat het mogelijk was hier ter stede een krachtige inrichting voor meer uitgebreid lager onderwijs te stichten en daartoe de jongens- en meisjesschool le klasse te combineeren. Aan die school zouden vervolgklassen kunnen ver bonden wordenin dien zin, dat in plaats van een school met een zes-jarigen cursus er een met tien-jarigen cursus ontstond. Deze school zou voldoende zijn voor de opleiding van jongens, voor den handel bestemd, en ook van meisjes; want de ervaring heeft geleerd dat deze, wanneer zij prijs stellen op eenige verdere ontwikkeling, reeds op 16- of 17- jarigen leeftijd de school verlaten. Van uit deze vervolgklassen zouden de leerlingen examen kunnen doen voor de derde klasse van de kweekschool of de derde of vierde klasse van de hoo gere burgerschool. Nu is er beweerd, dat het aantal leerlingen op de hoogere burgerschool te groot zou worden, maar ik heb in het verslag dier school eens nagegaan, hoe de verhouding van het aantal leerlingen in de verschillende klassen is. Ik heb daarin gezien, dat op de hoogere burgerschool voor meisjes, met een totaal aantal leerlingen van 97, er 26 in de derde, 15 in de vierde en 8 in de vijfde klasse zitten. Een vermindering van het aantal leerlingen derhalve, naarmate men in eene hoogere klasse komt. Datzelfde verschijnsel treft men aan op de hoogere burger school voor jongens, maar in mindere mate. Men vindt daar in de derde klasse 36, in de vierde klasse 32, en in de vijfde klasse 27 leerlingen, terwijl in die klassen respectievelijk 4, 3 en 2 meisjes als leerlingen zijn geplaatst. Nu zou ik de oprichting van een school, als ik heb beschreven, dringend in overweging willen geven, vooral met het oog op bezuiniging, omdat de hoogere burgerschool voor meisjes daar door kwam te vervallen. Waar voor die school van Rijkswege geen subsidie wordt verleenddrukken de kosten geheel op de frnantiën der gemeente. Op de twee scholen der le klasse zijn op dit oogenblik 17 onderwijskrachten werkzaam. Dat aantal zou, zelfs indien er vervolgklassen aan de door mij beoogde school werden ver bonden, kunnen worden verminderd. Bovendien zou voor deze school, ook voor de vervolgklassen, omdat het een inrichting voor lager onderwijs bleef, Rijkssubsidie worden gegeven. Men zou daardoor een groote bezuiniging erlangen. Door één gebouw te stichten of een bestaand te vergrooten, zou men het onderhoud van twee gebouwen uitsparen, üp den duur zouden ook voor leermiddelen, als platen, kaarten enz. minder uitgaven noodig zijn, omdat men slechts één inrichting daarvan zou hebben te voorzien. Wat de aanstelling van een hoofd betreft, wil ik er op wijzen, dat wanneer er geen vrouw te krijgen is, die krachtig en ont wikkeld genoeg is om aan het hoofd van een dergelijke in richting te staan, er wel een man te vinden is, welke die gaven bezit. Ik neem de vrijheid dit denkbeeld U ter overweging te geven, zonder daarbij een voorstel te doen. De Voorzitter. Ik zal even op de beschouwingen van den heer Vergouwen ingaan, hoewel deze zooals ik zeide eigenlijk niet bij de algemeene beschouwingen behooren. Wel is het combineeren van de jongens- en meisjesscholen eerste klasse bij de algemeene beschouwingen vermelden de heer Vergouwen heeft dit aanbevolen uit een oogpunt van zuinig heid. Dit kan echter niet geschieden, omdat het zou moeten meebrengen den bouw van een nieuwe school. En als dat zoo is, dan handhaven wij den bestaanden toestand in ieder geval als zuiniger, dan het stichten van een nieuw gebouw.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 3