'148
DONDERDAG 29
OCTOBER 1903.
heel andere zienswijze. Ik zal dat paradepaard van ƒ16.52
weglaten, want, gelijk de heer Witmans reeds opmerkte, geldt
dat loon een man, die opzichter mag genoemd worden en niet
onder de werklieden behoort te worden gerangschikt.
Hoe is men nu tot een zoo hoog gemiddeld weekloon van
ƒ9.90 tot ƒ13.97 gekomen? Men heeft er de stratenmakers
ook bij betrokken en dezen verdienen veel, omdat zij iedere
week ƒ5.a ƒ6.overloon maken. Wanneer er eventueel
een nieuwe regeling werd gemaakt, zouden die stratenmakers
daarvan uitgesloten kunnen blijven, omdat zij in betrekkelijk
gunstige conditiën verkeeren. Door die vrij hooge bedragen
er bij te nemenis men tot dat hooge gemiddelde cijfer ge
komen, maar ik vraag mij af, of men billijk handelt door met
dat overwerk rekening te houden. Hoe wordt dat overgeld
verdiend? Dat krijgt men door 's nachts te werken, wanneer
audere werklieden rustig thuis slapenmen moet daarvoor
dienst doen in de Gehoorzaal, in den Schouwburg; anderen
moeten riolen schoonmaken, bij brand komen en brandwacht
doen, allerlei werk, waarvoor uit den aard der zaak meer loon
wordt betaald, maar het gaat niet aan daarmede te rekenen
bij het bepalen van den loonstandaard.
Wij mogen derhalve niet afgaan op de door Burg. en Weth.
overgelegde cijfers. Wij moeten bedenken, dat de werklieden
niet alleen voor hun eigen brood werken, maar meestal een
gezin hebben, waarin zij zooveel mogelijk, na hun dagtaak te
hebben volbracht, behooren te vertoeven en nu spreek ik wel
licht niet naar den zin van de werklieden zelf, maar ik zou
er prijs op stellen, indien het overwerk geheel werd afgeschaft.
Door overwerk het loon te vermeerderen is niet het middel,
dat tot verbetering leidt. En dat dit de menschen gelukkiger
zal maken, durf ik betwijfelen. Zulke buitenkansjes toch wor
den dikwijls besteed voor borrels. En verder zou ik willen
vragen of zij, als zij 's nachts moeten werken, daags niet minder
goed zullen werken. Daarom dring ik er op aan langzamer
hand het overwerk af te schaffen. De werkman heeft ook ver
plichtingen tegenover zijn gezin; dat moet ook wat aan hem
hebben en dat kan bij veel overwerk niet. Laat men dus
komen tot een goeden loonstandaardzonder overwerk. Tot
deze opmerkingen blijf ik mij in afwachting van ons nader
voorstel thans bepalen.
De heer Pera. M. d. V. De heeren komen niet met een
voorstel, en nu wil ik alleen uitspreken, dat wij met belang
stelling hun motie zullen afwachten en op dit oogenblik geen
bedenkingen zullen opperen tegen verschillende door hen ge
bezigde uitdrukkingen.
De heer Korevaar. M. d. V. De heer Witmans heeft een
motie aangekondigd, waarbij nader op dit adres zal worden
teruggekomen. In afwachting daarvan acht ik het wel eenigs-
zins overbodig nu verder op de zaak in te gaan. De heer
Witmans heeft reeds in grove trekken aangegeven hoe de
strekking van de motie zal zijn, doch de heer Sijtsma heeft
een bepaalde grief genoemd, n.l. het maken van overwerk.
Nu zijn wij sedert jaren doende om dat te doen verdwijnen,
in de eerste plaats omdat het niet in het belang van de
gezinnen van de werklieden is, en in de tweede plaats, omdat
het der gemeente in evenredigheid van het geleverde werk
veel geld kost. Met veel moeite is het nu wel zeer veel ver
minderd, maar het is nog niet mogelijk gebleken het geheel
te doen verdwijnen, en ik voorzie ook niet, dat dit binnen
korten tijd zal geschieden. En zoolang het overwerk bestaat
en er voor betaald wordt, gaat het ook niet aan het daarmede
verdiende loon buiten rekening te laten. De menschen doen
het ook graag en worden er dan ook ruim voor betaald. Ik
zie dus geen kans dat aan den wensch van den heer Sijtsma
zal kunnen worden voldaan. Voor het overige zal ik, M. d. V.
afwachten, wat de aangekondigde motie zal inhouden.
De Voorzitter. Ook ik zal het indienen van de motie af
wachten, maar of die een practisch resultaat zal kunnen
hebben, meen ik sterk te mogen betwijfelen. De Raad heeft
reeds uitgesproken, dat er voor de grieven van deze werk
lieden geen gronden zijn. Thans komen zij binnen korten tijd
voor de derde maal met een adres, terwijl er sedert het vorige
jaar geen stemmen ten gunste van hen zijn opgegaan. Hun
grieven vinden dus weinig weerklank bij den Raad. En dan
vraag ik, of het gemotiveerd is aan deze zaak weer tijd te
besteden
Overigens moet ik opmerken, dat de juistheid van de be
wering omtrent het beoogd elders optreden van alhier ge-
pensionneerde werklieden als zoogenaamde onderkruipers niet
is betwist. Zelfs het bestuur der werkliedenvereeniging heeft,
blijkens een rapport dat bij de stukken is, zich in dien
geest uitgelaten, namelijk, dat het de bedoeling der gepen-
sionneerden was, in andere gemeenten in dienst te komen.
De uitdrukking, dat de motie dienen moet om «eindelijk
eens van de telkens wederkeerende adressen af te wezen",
welke de heer Witmans heeft gebezigd, acht ik geheel te
onpas, want juist het feit, dat deze quaestie thans reeds voor
de derde maal aan de orde is gebracht binnen een betrek
kelijk kort tijdsverloop, heeft er Burg. en Weth. toe geleid
nu eens de puntjes op de i te zetten, in de hoop voor goed
van deze zaak af te zijn.
Ook de opmerking van den heer "Witmans, dat het prae-
advies van Burg. en Weth. niet juist is door te spreken van
77 werklieden, acht ik ongegrond, omdat het adres van
«Recht en Plicht" wel degelijk spreekt van de gemeente
werklieden in het algemeen en geen enkele categorie uitsluit.
De beide heeren, die over dit onderwerp hebben gesproken,
hebben het gemiddeld loon van de werklieden onvoldoende
genoemd en als hun meening uitgesproken, dat het overwerk
een overwegend deel van het weekloon uitmaakt. Ik heb de
recapitulatie, welke bij de stukken ter inzage heeft gelegen,
nog eens nagegaan en ik vind daarin, dat 35 werklieden
verdienen 8.50, 11 werklieden ƒ11.20, twee 12 40, terwijl
anderen een loon hebben tusschen 9.en 10.— Indien
nu bij dit vaste weekloon nog inkomsten worden gevoegd
ten gevolge van overwerk, dan geloof ik, dat allerminst mag
geklaagd worden over een te laag gemiddeld loon.
Indien de aangekondigde motie ingediend wordt, zal zij
natuurlijk ook behandeld worden, maar ik geloof dat zij in
den Raad niet op haar plaats zal zijn, nu wij reeds drie malen
binnen een betrekkelijk korten tijd een discussie over dit
onderwerp hebben gevoerd, en uit de stemmingen niet blijkt
dat de wensch der werklieden hier weerklank vindt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het praeadvies van Burg. en Weth., om op beide ver
zoeken afwijzend te beschikken, wordt in stemming gebracht
en met 22 tegen 4 stemmen aangenomen.
Voor stemmen de heeren: Bosch, de Goeje, Kaiser, Fockema
Andrese, van Lidth de Jeude, Vergouwen, Paul, van der Lip,
Bots, Driessen, Le Poole, A. J. van Hoeken J.Jzn., Korevaar,
van Hamel, Timp, Juta, Pera, A. Mulder, van Dissel, Aalberse,
de Vries en P. J. van Hoeken.
Tegen stemmen de heeren: van der Eist, Witmans, Sijtsma
en van Tol.
VII. Begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente
voor den dienst 1904.
(Zie Ing. St. n°. 280 en 281).
De Voorzitter. Ik open de algemeene beraadslaging, doch
stel voor te besluiten, dat hierbij ook de verhooging van de
opcenten op het personeel en de verhooging van den gasprijs
ter sprake kunnen worden gebracht. Bij de betrokken artikelen
behoeft dan enkel te worden gestemd.
Aldus wordt besloten.
De heer Kaiser. M. d. V. Burg. en Weth. hebben eenige
getallen gegeven om aan te toonen, dat hier het gas in ver
gelijking met andere steden te goedkoop, dat de winst, welke
onze gasfabriek maakt, niet groot is en slechts 40,000.—
bedraagt. Ik heb tegen de wijze, waarop dit bedrag bepaald is,
eenige bedenkingen en kom tot een veel hooger som. Uit
enkele cijfers, die ik zal mededeelen, blijkt duidelijk dat de
som van 40,000.— veel te laag geraamd moet zijn.
Het verslag van de Stedelijke Gasfabriek over 1902 geeft
een winst aan van 98829.De stad geeft voor straat
verlichting 29800.— uit, maar indien men meent, dat die
som van 98929.— moet worden afgetrokken om tot de
zuivere winst te komen, dan vergist men zich, want de
fabriek heeft betaald voor het schoonhouden van de straat
lantaarns enz. 11645.Bovendien betaalt de Gasfabriek
5% rente van het kapitaal, dat zij aan de stad verschuldigd
is; de stad kan dat geld gemakkelijk tegen 4 rente krijgen,
zoodat zij 1% van het kapitaal of ƒ5711.— wint.
Verder heeft de Gasfabriek voor alle lantaarns uitgegeven
ruim ƒ42000.— en de rente van de juiste som tegen 4%
bedraagt 1722.
Wanneer men die cijfers optelt, komt men tot een som
van 19078.die de fabriek betaalt ten bate van de straat
verlichting. Deze som moet afgetrokken worden van de
29800.welke de stad voor haar straatverlichting betaalt,
zoodat het werkelijk daarvoor uitgegeverie wordt teruggebracht
tot 10722.
Het kapitaal, dat de Gasfabriek van de stad heeft geleend,
wordt afgelost uit de baten, dus niet door de Gasfabriek,
maar door de stad. Nu is door de stad in 1902 afgelost een
bedrag van 28589 en wanneer ik daar nu bijvoeg de som
van 10722.— dan verkrijgt men het bedrag van ƒ39311.—,
dat de stad ten bate van de Gasfabriek heeft betaald. Trekt
men dat bedrag af van 98829 overwinst, welke de fabriek
hfeft gemaakt, ten einde te komen tot het winstcijfer dat de
fabriek werkelijk heeft opgeleverd, dan komt men tot een
bedrag van 59518.of omtrent 50 meer dan door
Burg. en Weth. wordt opgegeven.
Maar er zijn nog andere getallen opgegeven, die naar mijne
meening niet juist zijn. Ik bedoel die in het kolommetje,
dat dienen moet om te bewijzen, dat Leiden heel weinig aan