160
DONDERDAG 29
OCTORER 1903.
De heer Eerstens. M. d. V. Ik geloof, dat wij tamelijk
gelijk staan. Wij zijn geen van beiden deskundigen en dus
zal het weinig nut hebben hierover te gaan debatteeren. De
heer Bosch beweert, dat het hart niet meer werkt bij be
dwelming. Deskundigen beweren, dat het hart wel werkt. In
hoever dit juist is, laat ik in het midden. Ik heb er geen
verstand van.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgn. 23 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Volgn. 24 wordt zonder beraadslaging en hoofdelijke stem
ming aangenomen.
De Voorzitter. Volgn. 25 wordt verminderd met f 492.
Volgn. 25, aldus gewijzigd, tot volgnrs 28 worden achter
eenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
De Voorzitter. Volgn. 29 wordt verminderd met 34000.
Het aldus gewijzigde volgn. 29 wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Volgnrs 30—31 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgn. 32, luidende: Ontvangsten ter
zake van het krankzinnigengesticht Endegeest en het Sanatorium
Rhijngrest. f 17245."
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. M. d. V. In de sectiën is
door mij aan Burg. en "Weth. dank gebracht, dat nu gevolg
is gegeven aan een door mij vroeger gegeven wenk, n.l. dat
zou worden vermeld in hoeverre de leeningen bij deze inrich
tingen zijn betrokken. Er heeft jaren achtereen een groote
post op onze begrooting geschitterd, waaromtrent de oninge
wijde meende, dat het alles goud was wat er blonk. Nu wij
de cijfers gekregen hebben, blijkt, dat het geraamde batig
saldo f 17245, met f 15784.36 voor rente moet verminderd
worden en dus van de exploitatie niet meer overschiet dan
f 1460.64.
De heer Verheij van Wijk. M. d. V. Toen ik in het begin
van dit jaar lid werd van deze vergadering, heb ik ook ont
vangen een rapport omtrent een electrische centrale. Doch
sedert dien heb ik niets meer daaromtrent vernomen. Het
Dagelijksch Bestuur heeft deze zaak ook niet verder ter hand
genomen. Daarom vraag ik of dat rapport ter griffie is gede
poneerd, of dat wij nog een voorstel in deze kunnen te ge-
moet zien.
De Voorzitter. Hoewel het eigenlijk een terugtreden is in
algemeene beschouwingen over Hoofdstuk II, wil ik u wel
antwoorden, dat het door u bedoelde rapport door het Dage
lijksch Bestuur bestudeerd is. Nu heeft zich in den laatsten
tijd een feit voorgedaan, dat het voor de gemeente finantiëel
voordeeliger zou maken dan vroeger om tot de oprichting
van een electrische centrale over te gaan. De koperprijs is
n.l. zooveel gedaald, dat het een ton zou schelen in de kosten.
Dit is dan ook een punt van ernstige overweging geweest
om de zaak nader ter sprake te brengen, maar wij zijn nog
niet tot een bepaald besluit kunnen komen. Dat er in de
afdeelingen niet over gesproken is, is ons wel een teleurstel
ling geweest. Wij hadden wel gewenscht dat dit ware ge
schied, om naar aanleiding daarvan in de Memorie van Be
antwoording iets hierover te kunnen zeggen en te vernemen
of de Raad geneigd zou zijn met ons mede te gaan, als wij
met een dergelijk belangrijk voorstel zouden komen. De vraag
om inlichting van de heer Verhey van Wijk geeft niet tevens
te kennen of hij voor- of tegenstander van een dergelijk voor
stel zou zijn. indien hij zich daarover nader wil uitspreken
zullen wij misschien nog van enkele anderen blijken van
adhaesie uit de vergadering ontvangen en daardoor te eerder
een voorstel doen.
De heer Veriiey van Wijk. M. d. V. Juist omdat ik een
groot voorstander ben van een electrische centrale, daar ik
meermalen in de gelegenheid ben geweest te zien welke prach
tige toepassingen de electriciteit allerwegen vindt, zou ik niets
liever wenschen dan dat er meer stemmen opgaan, om Burg.
en Weth. uit te noodigen een voorstel te doen tot het op
richten van een electrische centrale.
De Voorzitter. Het doet mij genoegen, dat u de oprichting
van een electrische centrale gewenscht acht. Op welke wijze
dit punt bij den Raad aanhangig gemaakt zou kunnen worden,
is Burg. en Weth. nog niet duidelijk geworden. Maar wat
u in het midden hebt gebracht zal ons een aansporing zijn
om deze zaak ernstig te overwegen en zoo mogelijk met een
voorstel bij den Raad te komen.
De heer P. J. van Hoeken. M. d. V. Het doet mij genoegen,
dat de heer Verhey van Wijk deze zaak ter sprake heeft
gebracht. Ik zou echter willen vragen of dit onderzoek ook
verband houdt met de gevoteerde f 175000.— voor den nieuwen
gashouder. Of heeft dat er niets mee te maken.
De Voorzitter. Dat is er van afgescheiden. Wij hebben
toen juist overwogen of dit ook op de oprichting vari een elec
trische centrale prejudicieeren zou. Maar het is gebleken dat
in gemeenten, waar een electrische installatie gekomen is,
toch het gasverbruik voortdurend, zij 't ook langzaam, ver
meerdert. Daarbij komt, dat als de gemeente geen centrale
opricht, verschillende inrichtingen hier ter stede eigen elec
trische installaties zullen gaan maken, meer nog dan thans
reeds het geval is. Er is van verschillende kanten reeds een
drang op Burg en Weth. uitgeoefend om in deze het initiatief
te nemen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgn. 32 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Volgnrs 3334 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgn. 35, luidende: »50- 68 Opcenten op
de hoofdsom der belasting op het personeel, f 96000.
De Voorzitter. Hierbij komt ook in behandeling no. 8 der
agenda: „Vaststelling der verordening op de heffing van op
centen op de hoofdsom der rijks personeele belasting te Leiden.
(Zie Ing. St n<>. 289).
De heer Witmans. M. d. V. Bij de behandeling van de be
grooting in de sectie heb ik er op gewezen, dat de gemeente
Leiden niet is gerangschikt in de juiste klasse wat betreft de
heffing van de personeele belasting. Er worden verschillende
berekeningen gemaakt, en men kan niet begrijpen, waarom
Leiden niet in de derde klasse kan gerangschikt worden. Het
is ook waar, dat de heffing zelve er niet hooger door zou worden,
maar er zou een hoogere heffing van gemeente-opcenten
kunnen komen, zoodat de middelklasse meer zou kunnen
worden ontlast. Het is overigens toch ook een feit, dat de
gemeente Leiden niet tot de gemeenten met minder dan 30000
inwoners behoort. Het wil mij voorkomen, dat er, toen de wet is
ingevoerd, een fout is gemaakt.
Wat nu de vraag betreft, of er ook een hoogere rijksuitkeering
zou komen, is het de vraag in de memorie van antwoord, welke
rijksuitkeering ik zou hebben bedoeld. Sedert de invoering van
de nieuwe wet op het personeel zijn verschillende gemeenten
reeds in eene andere klasse gerangschikt en de rijksuitkeering
verhoogd. Als men Leiden in de derde klasse plaatst, zou ook
meer per inwoner worden uitgekeerd dan thans. Daaronrspreek
ik de hoop uit, dat de Minister van Finantiën bij het binnen
kort wijzigen van de wet op het personeel, Leiden in de derde
klasse zal plaatsen.
I)e Voorzitter. Ik kan den heer Witmans alleen zeggen dat
zijn opmerking den indruk maakt, alsof hij van wetswijziging
verhooging der uitkeering verwacht. Maar dat zal het resultaat
niet zijn. Er zal alleen ontlasting komen voor de mindere
perceelen. Dat hebben wij betoogd en de heer Witmans geeft
dat nu toe. Dat de rijksbijdrage bij de herziening van de wet op
het personeel zal worden veahoogd, is zeer problematiekde
plannen van den Minister van Finantiën moeten in deze worden
afgewacht.
De heer Witmans. M. d. V. Ik heb zooeven gehoord, dat
bij dit punt ook in behandeling is de verordening op de hef
fing van opcenten. Daaromtrent zou ik het volgende willen
opmerken. Ik geloof, dat het in de praktijk voorkomt, dat
het niet duideiijk is of iemand, die een woning in gebruik
heeft, waarvan de belastbare huurwaarde niet in aanmerking
komt voor de belasting op het personeel, doch die aangesla
gen moet worden voor het hebben van een fiets of paard, al
of niet het hoogste aantal opcenten moet betalen. Ik geloof,
dat dit in de praktijk al aanleiding tot moeilijkheden gege
ven heeft. Ik stel daarom voor in de laatste clausule te laten
vervallen de woorden - »die niet naar den grondslag huurwaarde
worden aangeslagen" en die te vervangen, door deze woorden
»die geen belastbaar perceel in den zin der wet in gebruik
hebben."
De Voorzitter. Dit amendement is niet houdbaar. Het is
in strijd met de woorden in het laatste lid van art. 247 der
Gemeentewet. Daar staat letterlijk dat van hen, die niet naar
den grondslag huurwaarde worden aangeslagen, het volle
aantal opcenten wordt geheven. Die woorden zijn dan ook in
onze verordening letterlijk overgenomen. Uw amendement,
dat hierin verandering brengen wil, is dus in strijd met de
wet, en ik zou u dus aanraden het terug te nemen.
De heer Witmans. Laat mij eens een voorbeeld geven. Een
belastingplichtige heeft een perceel in gebruik met een
huurwaarde, voldoende om belasting van te heffen. Maar om
de een of andere reden moet van die huurwaarde een deel
afgetrokken worden en wat nu overblijft is niet belasting
plichtig.
Nu geeft die persoon ook aan een paard. Hij wordt dus