DONDERDAG 29 OCTOBER 1903.
159
Beraadslaging over volgnr. 23, luidendeHeffingen aan
het Openbaar Slachthuis, f 36746.—".
De heer Bosch. M. d. V. Er behoort eenige moed toe in
dezen kring te-spreken over dit onderwerp, als men ziet hoe
de vragen beantwoord zijn geworden. Maar omdat ik het
slachthuis beter aan zijn doel wil doen beantwoorden, neem
ik de vrijheid het volgende op te merken.
In de eerste plaats is het mij een genoegen geweest te lezen,
wat Burg. en Weth. hebben geantwoord in zake den stank
van de kolk. Mijn desbetreffende vraag is deels verkeerd in
de stukken opgenomen, ik bedoelde dat het ruimen van de
kolken een verschrikkelijken stank veroorzaakte. Ieder, die
wel eens bedorven bloed geroken heeft zal mij dit toestemmen
Nu thans daarin verandering is gebracht en de kolk eiken
dag wordt geleegd, is het niet meer zoo erg, 't welk ik met
genoegen erken. De openstelling op Vrijdag, die in het Verslag
gevraagd wordt voor 's avonds, is door mij bedoeld voor 's mid
dags. Ik zal dit. punt echter laten rusten, omdat het toch aan
de orde komt bij de behandeling van de adressen, die te dezer
zake zijn ingediend.
Den verboden invoer had ik liever niet in het Verslag
vermeld gezien, maar nu aan mijn verzoek in deze niet is
voldaan, moet mij de verklaring van het hart, dat die invoer
in grooter mate plaats heeft dart" Burg. en Weth. denken.
Waar de stad Leiden acht toegangen heeft te land en vijf te
water, terwijl aan de grens der gemeente een paar dier toe
gangen zich nog splitsen, ben ik overtuigddat door een
keurmeester-opzichter, al wordt hij bijgestaan door de politie,
de controle niet kan worden uitgeoefend, zooals het behoort.
Ik geloof dat het in deze plicht is -met de meeste nauwkeu
righeid te blijven toezien, omdat die verboden invoer plaats
heeft zoowel door slagers van elders, die met slagers in de
stad in connexie staan, als door anderen, die hun bedorven
waar in Leiden aan den man trachten te brengen.
Mijn grootste grief heb ik tegen de wijze van dooden van
dieren. Hoe Burg. en Weth. die wijze voortreffelijk kunnen
noemen in tegenstelling met de halssnede, die barbaarsch
zou zijn, begrijp ik niet. Dooden is altijd eenigszins barbaarsch
en mij is geen enkele voortreffelijke manier bekend. De minst
pijnlijke wijze zou zijn het dooden door verstikking, evenals
zulks geschiedt bij het afmaken van honden, maar voor slacht
vee is die methode niet gewenscht. Dat er onder de deskun
digen op dit punt verschil van gevoelen bestaat en dat de
halssnede haar verdedigers vindt onder menschendie terzake
tot oordeelen bevoegd zijn, kan iedereen weten, die beeft
kennis genomen van de uitvoerige correspondentie, welke
daarover in de N. R. C. is gevoerd. Waar wij nu staan voor
het. feit, dat de slagers constateeren, dat de halssnede een
volledige uitbloeding geeft, hetgeen noodzakelijk is voor een
langer behoud van het vleesch en voor het beter behoud van
de kleur, terwijl deskundigen niets tegen die wijze van dooden
aanvoeren, zou ik in overweging geven die methode toe te
laten.
Ik zal er niet over spreken, dat de tegenwoordige methode
nu en dan verkeerd is toegepast. Dat kan ook bij de hals
snede plaats hebben, maar wanneer eenmaal een bepaald
stelsel is aangenomen, moet het ook goed worden toegepast
door terzake deskundige mannen en dan blijf ik bij mijn be
wering, dat de halssnede niet alleen in mij en vele anderen,
maar ook in menig voorstander van de dierenbescherming
haar aanhangers vindt.
Dan nog iets over de verhouding tusschen het personeel
en de slagers. Ik kan mij verkeerd hebben uitgedrukt, dat is
mogelijk, maar ik heb bedoeld, dat de behandeling van de
knechten in zake dr verstrekking van waschwater niet goed
was. Dat daarin een gunstige verandering is gekomen constateer
ik met dank. Hiermede zou deze zaak afgehandeld kunnen zijn,
indien ik haar niet zeer belangrijk achtte.
Die verhouding schijnt volgens het antwoord van Burg. en
Weth. toch niet zoo aangenaam te zijn. Ik meen, dat dit van
zelf spreekt. Wanneer toch de verordening zich niet aanpast
aan de behoeften van hen, die verplicht zijn van het slachthuis
gebruik te maken, dan veroorzaakt de toepassing van weers
kanten onheuschheid. Ik geloof, dat de ambtenaren hun plicht
doen en niet opzettelijk de slagers onheusch behandelen, maar
ik geloof daarnaast dat de slagers, althans de meesten hunner,
komen met de bedoeling om niet onheusch te zijn en zich te
onderwerpen aan de voorschriften. Maar als zij dan verschillende
dingen vragen en er wordt niet al te vriendelijk op geant
woord, dan begrijp ik dat dit aanleiding kan geven tot een
minder goede verhouding. Ik zou het daarom zeer op prijs
stellen, als de Commissie voor het slachthuis zou komen met
voorstellen tot het aanbrengen van zoodanige veranderingen
in de verordening, dat de slagers minder in de uitoefening
van hun bedrijf worden benadeeld.
De Voorzitter. Wegens het vergevorderde uur schors ik de
vergadering tot hedenavond 8 uur.
AVONDVERGADERING.
(geopend te 8 uur).
De beraadslaging over volgnr. 23 der begrooting, Heffingen
aan het Openbaar Slachthuis, wordt voortgezet.
De heer Kerstens. M. d. V. Aan de bezwarendoor den
heer Bosch tegen het slachthuisbedrijf ontwikkeldis, de
heer Bosch heeft 't zelf erkendreeds voor een deel te gemoet
gekomen. Omtrent de door de slagers verlangde openstelling
gedurende den geheelen dag op Vrijdag, heeft hij zich voor
behouden later, bij de behandeling van het adres van de
slagersveeniging, zijn meening kenbaar te maken. Dit punt
kan dus nu buiten bespreking blijven. Onder de bezwaren,
die hij gemeend heeft te moeten doen gelden, komt in de
eerste plaats voor het bezwaar tegen de tegenwoordige wijze
van slachten, dat is, met gebruikmaking van het schiet-
masker. Aangezien ik geen deskundige ben moet ik mij in
deze tevreden stellen met hetgeen ik uit eigen aanschouwing
heb waargenomen en hetgeen hierover door deskundigen
wordt verkondigd. De geachte spreker heeft beweerd, dat
bij de- aan het slachthuis gebruikelijke wijze van slachten
de uitbloeding niet voldoende is en de kleur van het vleesch
niet mooi is. Herhaaldelijk, voorlaatsten Vrijdag nog, heb
ik de tegenwoordige wijze van slachten gadegeslagen. Bij de
5 runderendie ik toen heb zien slachtenheb ik waarge
nomen, dat zij, nadat het schot gevallen was, geen teeken
meer gaven, dat zij bij bewustzijn waren, zoodat ik tot de
conclusie kwam, dat de gebruikelijke wijze van slachten een
zeer zachten dood veroorzaakt. De uitbloeding, die ik ook heb
nagegaan, kwam mij zeer voldoende voor, ofschoon deze bij
het eene rund overvloediger is dan bij het andere. Dit ligt
volgens de deskundigen hoofdzakelijk aan de meer of minder
krachtige werking van het hart.
Aan het vleeschdat ik ook ruimschoots de gelegenheid
gehad heb te bezichtigen, er waren toen ongeveer dertig
geslachte runderen aanwezig heb ik niets bijzonders ge
merkt, en dat zag er buitengewoon goed uit. Trouwens-,
proeven hebben bewezendat het slachten volgens de gewij
zigde ritueele methode aan een rund van ongeveeer 750 K.G.
slechts 200 gram meer bloed onttrekt dan aan een met
het slaehtmasker gedood. Dit is ongeveer 3/io gram per */2
K. G. vleesch.
De geachte spreker heeft ook beweerd, dat het vleesch
langer goed zou blijven. Genomen proeven hebben dit beweren
niet bevestigd, en waar over het algemeen nogal gebruik
gemaakt wordt van de koelcellen, geloof ik, dat indien dit het
geval mocht zijn, dit weinig gewicht in de schaal zal leggen.
Dan heeft de heer Bosch nog gezegddat de behande
ling van de slagersknechts te wenschen overlaat. Om die
klacht naar juistheid te kunnen beoordeelen zou het noodig
zijn beide partijen te hoorenwant het is mij bekenddat
sommige bezoekers van het slachthuis zich wel eens gedragen
als of er geen verordening bestaat, en tegen dergelijken
moet wel eens krachtig worden opgetreden. Maar dit kan ik
wel zeggen, dat wie zich in het Slachthuis fatsoenlijk gedraagt,
daar ook fatsoenlijk behandeld wordt.
De heer Bosch zegt verder, dat de verordening zich niet
aanpast aan de behoeften van de slagers. Ik heb reeds eenige
malen besprekingen met slagers gehad, doch heb daarbij de
ondervinding opgedaan, dat hun eischen zeer verschillend
zijn. Een sprekend bewijs daarvan is het ingekomen adres
van de slagersvereeniging en het adres van één slager, dat
onmiddellijk daarop gevolgd is. De in die twee adressen uit
gedrukte verlangens verschillen veel. Ik kan echter den heer
Bosch de verzekering geven, dat de slachthuiscommissie be
reid is elk verzoek, dat van de slagers uitgaat, in over
weging te nemen en te toetsen aan het criterium, door den
geachten spreker aan het slot zijner rede gesteld, m. a w.
te onderzoeken in hoeverre het verzoek is overeen te brengen
met de bestemming van het slachthuis.
De heer Bosch. M. d. V. Ik dank den heer Kerstens in de
eerste plaats voor hetgeen hij het laatste gezegd heeft. Om
dat te verkrijgen was het mij te doen, en dit verkregen
hebbende, is het mij een reden tot blijdschap. Ik had niet
durven hopen, reeds zoover te zullen komen. Ik wensch mij
nog één opmerking te veroorloven en zal het dan daarbij
laten, in afwachting van de besprekingen, die later zullen
volgen. De heer Kerstens heeft gezegd, dat de uitbloeding
zich regelt naar de min of meer krachtige werking van het
hart. Maar hoe kan nu een beest, dat bedwelmd is door een
kogel of een slag met een hamer nog een krachtige werking
van het hart hebben
Dit alleen wilde ik nog in het midden brengen.