130
DONDERDAG 8
OCTOBER 1003.
daarom de aannemer rekening had moeten houden met het
ongevallenrisico. Wat dat betreft staat in de verordening
geheel iets anders, nl. dat de aannemer die risico draagt in
geval een ongeluk het gevolg is van zijn schuld, door na
latigheid enz. (art. 4, verordening 1893), in dat geval eerst
had de aannemer schade te betalen aan de gemeente. Maar
noch in het besteknoch in de verordening van 1893 staat
dat de aannemer heeft te rekenen op het betalen van de
ongevallenpremie Er staat alleen in art. 6 van de verorde
ning van 1893, dat in alle bestekken wordt bepaald, dat de
aannemer zich onderwerpt aan de bepalingen dier verordening.
En wat bedoelt deze verordening? Niets anders, dan dat
wanneer blijkt, dat het de schuld is van den aannemer, dat
een ongeluk is ontstaan, de kosten daarvan van de aan
nemingssom zullen worden gekort. Dus noch in het bestek,
noch in de verordening staat, dat de aannemer te rekenen
heeft op het betalen van een ongevallenpremie, en derhalve
behoefde die aannemer in zijn begrooting geen post daarvoor
op te nemen. En dat te meer, omdat de gemeente, wetende,
dat de aannemer dat niet behoefde te betalen, de werklieden
voor dezen schoolbouw heeft verzekerd bij de Maatschappij
Nova. Nu wordt door u wel gezegdmijnheer de Voorzitter,
dat door de gemeente wetende dat de invoering van de
ongevallenwet aanstaande was verleden jaar voor 1903 een
zekere post op de begrooting werd gebracht. Dit is volkomen
waar en in theorie is dat ook heel mooi, maar een aan
nemer, die een werk aanneemt, vraagt: wat zegt het bestek,
en wanneer daarin b.v. niet voorkomt, dat hij het werk moet
verzekeren tegen brand, dan doet hij dat ook niet. Zoo hier
evenmin. De aannemer had alleen rekening te houden met
de in het bestek staande verplichtingendus wanneer nu een
ongeluk was geschied naar aanleiding van eigen schuld van
den aannemer, dan was de zaak een andere geweest. Maar
er is in het geheel geen ongeval voorgekomen, dus is er
geen sprake van, dat hij op eenigerlei wijze iets zou moeten
betalen. Nu loopt m. i. de kwestie dus hierover, dat waar
de gemeente zich voor dezen bouw verzekerd had en dooi
de Ongevallenwet dat contract feitelijk was verbroken, dat
de gemeente nu zegt, dat ook de verdere kosten komen voor
rekening van de gemeente, want zij had de geheele risico
aan zich gehouden. Indien de verplichting in het bestek had
gestaan, dan had de aannemer daarvoor zooveel procent op
zijn aannemingssom gezet; maar aangezien dat niet in het
bestek stond, kan niet worden gezegd, dat hij daarop toch
had moeten rekenen.
De heer Eockema Andr^e. M. d. V. Na uwe mijns inziens
afdoende verdediging van Burg. en Weth. zou ik niet het
woord hebben behoeven te vragenindien niet nader het
woord was gevoerd door den heer van Hoeken. Het komt
mij voor, dat het standpunt, door den heer van Hoeken inge
nomen, volkomen onjuist is. Bij contract is de aannemer niet
gebonden om de ongevallenpremie te betalen, neen, zeker
niet. Immers, de gemeente zou er hem niet om hebben ge
moeid, indien hij de premie aan het Rijk niet betaald had,
maar het Rijk zou er hem om hebben gemoeid. De aannemer
was daartoe niet tegenover ons gebonden, maar hij was ge
bonden tegenover het Rijk; en wat hieromtrent in het con
tract staat wijst alleen op de verhouding tegenover de ge
meente, maar volstrekt niet hierop welke zijn verhouding
was tegenover het Rijk. Nu is gedurende den'loop van den
bouw een wet in werking getredenwaarbij aan den aannemer
een last wordt opgelegd Nu zegt de Aannemersbond, dat hij
van oordeel is, dat die last naar de bedoeling van den wet
gever moet rusten op den consument, maar ik meen, dat bij
herhaling in de betreffende stukken staat en dat ook duidelijk
is gezegd, dat men den last wil doen drukken op de industrie.
Nu zal men verwacht hebben, dat de industrie bij de bere
kening der produktiekosten die kosten weer zal verhalen op
den consument, maar de bedoeling is, dat in de eerste plaats
zal worden getroffen de industrieel, en dus worden op hem
de kosten verhaald. Bij het maken van deze wet was de
kwestie ook alleen, wie de kosten dragen zou: het Rijk, de
Industrie of de werkman, maar over de kwestie op wie ten
slotte de kosten zouden worden verhaald, daarover heeft de
wetgever niet gedachtalthans heeft hij zich niet uitgelaten.
Stellen wij nog eens het geval, dat die wet werkelijk plot
seling was gemaakt en ingevoerd, zoodat het was een geheel
onverwachte last, die aan den aannemer werd opgelegd, dan
zouden, zegt men, ongetwijfeld de rechtvaardigheid en ook
de billijkheid vorderendat die risico werd gedragen door de
gemeente. Ik ontken dit. Zelfs dan zou de aannemer die
risico moeten dragen, zooals hij alle werkrisico'salle risico
voor stijging van den prijs der materialen en van het arbeids
loon draagt. Zelfs wanneer de wet plotseling en onverwacht
ware ingevoerd, zou de billijkheid nog niet eens eischen
dat de gemeente die risico droeg. Maar hier staat de zaak
voor de gemeente nog gunstiger. De fout hier is geweest,
gelijk u terecht hebt opgemerkt, mijnheer de Voorzitter,
dat men hoorende doof en ziende blind moest zijn geweest,
om niet te verwachten, dat die wet gedurende dit werk zou
worden ingevoerd. Elke aannemer moest op die invoering
rekenen.
Ik kan dus niet inzien, dat wij hier te doen hebben met
een risicowaarvoor niet de aannemer maar wel de gemeente
moet opkomen. En uit een oogpunt van billijkheid zal ik
stemmen voor het voorstel van Burg. en Weth.
De heer van der Lir. Ik blijf er bij, dat men den heer
van Lith niet het verwijt kan maken, dat door hem geen
post is uitgetrokken als gevolg van de mogelijke invoering
van de Ongevallenwet, omdat die post niet te berekenen was.
Dit risico kan toch niet op één lijn gesteld worden met dat
van het rijzen en dalen van de prijzen der materialendaar
mede moet en kan elke aannemer rekening houdenmaar
men kan geen rekening maken met een wet, die misschien
zal worden ingevoerd en waarvan men niets af weet, waar
van men nl. niet kent de gevarenklasse, waarin het bedrijf
zal worden gerangschikt, het gevarenpercentage enz. En wan
neer nu de heer Fockema Andreae zegt, dat er op was te
rekenen, dat gedurende den bouw van dat werk de Ongeval
lenwet zou worden ingevoerd, dan ben ik dat met hem eens,
doch handhaaf mijn opmerking, dat het bezwaarlijk was op
de begrooting van het werk een post daarvoor uit te trekken.
Het zou dan ook m. i. onbillijk zijn, indien het verzoek geheel
werd afgewezen. En wat U hebt opgemerkt, mijnheer de
voorzitter, omtrent het precedent, dat hiermede zou worden
geschapen voor andere plaatsen, dat is voor mij geen reden
om voor het voorstel van Burg. en Weth. te stemmen. Ik
zou zeggen: wanneer de billijkheid het toestaan van het ver
zoek vordert en dat doet het m i.dan zal Leiden het goede
voorbeeld geven en zal dus van Leiden in dit opzicht de
victorie beginnen. Ik blijf er dus bij, dat de billijkheid eischt
het verzoek gedeeltelijk in te willigen.
De Voorzitter. Wat de heer Fockema Andreae heeft ge
zegd, komt mij voor volkomen juist te zijn. Deze heeft herin
nerd aan wat omtrent de betaling der ongevallenpremie bij
de behandeling der wet in de Kamer is aangevoerdhetgeen
toch zeker is een risico voor den aannemer. Want gesteld
voor een oogenblik dat de gemeente ook voor dezen bouw
krachtens de verordening de verzekering tegen ongelukken
voor den aannemer heeft op zich genomen, dan is dat toch
een ander risico dan datgene wat de Ongevallenwet heeft in
het leven geroepen, zoodat contractueel hiervan dus voor den
aannemer van de zijde der gemeente destijds geen sprake
kon zijnmaar waardoor de contractueele verplichting hem
opgelegd werd. En immers kon hij weten, dat de Ongevallen
wet op de komst was. Dat nu is een zaak tusschen het Rijk
en den aannemer; dit is geen zaak tusschen de gemeenteen
den aannemer. Bovendien werd in het bestek de verordening
genoemd en er dus op gewezendat, ten gerieve van den
aannemer, de gemeente een zeker risico op zich nam; maar
dat neemt niet weg, dat de wet op de komst was, en hij er
dus op had moeten rekenendat die wet op hem de- ver
plichting zou leggen van premiebetaling.
De bedoeling van de Ongevallenwet heeft de heer Fockema
Andreae nader in het licht gesteld tegenover het beginsel,
waarvan de aannemersbond uitgaat, die zich er geheel op
baseert, alsof de bedoeling van den wetgever zou zijn ge
weest de kosten te doen dragen door den consument. Indien
echter ooit grooter ketterij is verkondigd, dan is het daarmede,
want in art. 42 van de Ongevallenwet staat: »De middelen
tot dekking der ingevolge deze wet uit te keeren renten
enzworden opgebracht door de werkgevers." Dat de
consument de kosten zou moeten dragen, is alzoo lijnrecht
in strijd met de bewoordingen van de wet.
Ik kan verder niet anders dan instemmen met het betoog,
door den heer Fockema Andreae gehouden. Wij staan geheel
op het standpunt, dat bij het opstellen van deze voordracht
werkelijk geen redenen van billijkheid waren aan te voeren,
die zelfs op een gedeeltelijke inwilliging van het verzoek
zouden kunnen wijzen. Ik herhaal, dat toen de inschrijving
voor dit werk plaats vond, de invoering der Ongevallenwet
op de komst wasen dat dit algemeen bekend waswant
telkens werd er op gewezendat de invoering zeer nabij was
en werd daarop ook aangedrongen. Herhaaldelijk was in de
Volksvertegenwoordiging gezegd, dat 1 Januari de tijd zou
zijn waarop de wet in werking zou treden. Dat is een maand
later gewordendoch hoe kan men ter wereld zeggen, dat
de invoering van de wet heeft overvallen? En dat nog wel
deskundigen in de eerste plaats, gelijk aannemers als werk
gevers ten deze zijn. Daarom komt het mij voor, dat wer
kelijk uit een oogpunt van billijkheid voor inwilliging van
het verzoek niets te zeggen is. De heer van der Lip heeft
opgemerkt dat Leiden het zich een eer zou kunnen rekenen,
wanneer dit precedent hier geschapen werd. Welnu, dat beaam
ik volkomen; maar juist datgene vanwaar de heer van der
Lip uitgaat en dat ook het standpunt is van den Aannemers-