124
DONDERDAG 24 SEPTEMBER 1903.
constateeren, dat de brugwachters hier ter stede ruim worden
beloond, wanneer men hun werk vergelijkt met soortgelijk
werk door anderen verricht. Het ligt dus niet op den weg
van de Gemeente om, nu de brugwachters eenmaal een be
hoorlijk loon hebben, dat loon te gaan opdrijven.
En eindelijk sprak de heer van der Eist over tevredenheid.
TevredenheidKent de heer van der Eist dan den geest van
onzen tijd niet?
De menschen zijn soms tevreden, maar voor hoe lang?
In Amsterdam heeft onlangs ook eene regeling van de
salarissen der onderwijzers plaats gehad, die tamelijk naar
den zin van de heeren uitviel. Men was tevreden, en in de
onderwijsbladen werd ook geschreven, dat men tevreden kon
zijn. Die tevredenheid heeft slechts enkele weken geduurd en
toen kon men weer lezen: de tevredenheid heeft nu lang
genoeg geduurd, wij moeten nu weer eens ontevreden worden.
Het ware zeker te wenschen wanneer men tevredenheid in
de menschen kon brengen, maar dat zal ons toch niet ge
lukken. Wanneer de Gemeente een voorbeeld heeft te geven,
dan is het dit, dat zij met vaste hand moet weten te besturen
en rekening moet weten te houden met wat noodig en niet
noodig is.
De heer Witmans. Een enkel woord nog. Toen dezer
dagen de heer Sijtsma bij mij kwam om mij te vragen, of
ik geneigd was het amendement mede te onderteekenen,
antwoordde ik, dat ik daartegen geen bezwaar had. In de 2
jaren, dat ik hier zitting heb, heb ik er steeds voor
geijverd om de salarissen der brugwachters ietwat te
verbeteren. De cijfers, in het amendement voorgesteld, zijn
misschien iets te hoog, maar toch heb ik mijne handteeke-
ning er onder gezet, omdat ik in de leeskamer gezien had
het voorstel van den havenmeester. Dat voorstel, vooral wat
de verdeeling der brugwachters in 3 klassen betreft, krachtig
verdedigd, zal, geloof ik, het verband met de loonen van de
andere gemeente-werklieden niet verbreken. Over het alge
meen komt het mij voor dat een brugwachter die 8.68
per week verdientwaarvan hij dan nog 2 aan huishuur
moet betalen, met zijn gezin, laat ons aannemen dat het
bestaat uit man, vrouw en 4 kinderen, niet behoorlijk van
zijn loon kan leven. Wanneer zijn toestand eenigszins kon
worden verbeterd, zou ik dit zeer op prijs stellen.
Wat betreft het vermeerderen van zijne inkomsten door
het verrichten van anderen arbeid, ik zou het niet goed
vinden wanneer de brugwachters zich gingen bezig houden
met kleermaken of schoenmakenhet brugwachtershuisje zou
dan een atelier worden. Minder bezwaar zou er bestaan wan
neer aan hunne vrouwen werd vergund eene of andere winkel
nering te drijven of bijv. wat snoepgoed te verkoopen, maar
er bestaat eene verordening dat vrouwen van gemeente
ambtenaren geen zaken mogen drijven. Juist toen ik dezer
dagen deze zaak overdacht, ben ik tot de conclusie gekomen,
dat er wel degelijk gemeente-ambtenaren zijn, wier vrouw
een zaak drijft, en wanneer het den een wordt vergund,
dan mag het den ander niet worden geweigerd. Maar, Mijn
heer de Voorzitter, ik ga daarop thans niet verder in. Alleen
geloof ik nog wel te mogen zeggen, dat ik het in dezen
geheel en al eens ben met den heer van der Eist, dat wij
op den duur toch zullen moeten komen tot een eenigszins
veranderde salarieering, en op dit oogenblik althans van de
brugwachters.
De heer Sijtsma. Eén opmerking slechts, mijnheer de Voor
zitter. Er is wel veel gesproken, waarop ook door den heer
van der Eist nog niet is geattendeerd, maar toch zal ik mij
bepalen tot den enkele opmerking.
De heer Pera heeft een vergelijking gemaakt tusschen de
loonen van gemeente-werklieden en die van particulieren,
maar dat gaat toch, dunkt mij, niet op. Moet dan de gemeente
als werkgeefster ook betalen het loon van fabrieken, waar het
over het algemeen bijzonder laag is? Die vergelijking deugt
toch niet. De heer Pera heeft indertijd medegewerkt aan de
regeling tot vaststelling van een minimumloon en maximum
arbeidstijd, waarmede den particulieren werkgevers wel eenigs
zins de richting is aangewezen, geloof ik, hoe de loonen moeten
zijn. Toen hebben wij dus op een geheel ander standpunt
gestaan.
De Voorzitter. Ik wensch alleen op te merken, dat van een
verbod dat de vrouw van een ambtenaar geen zaak zou mogen
drijven mij niets bekend is; de instructie spreekt niet van een
zoodanig verbod om een kleinen handel te drijven. Door de
usance is misschien teweeggebracht, dat het niet wordt toe
gestaan, maar een algemeen verbod bestaat niet, daargelaten
echter of ik het wenschelijk zou vinden, dat het zou worden
toegestaan.
En ten slotte zij nog opgemerkt, dat ook de heer Witmans
voortbouwt hierop, dat bij de wekelijksche bezoldiging van de
brugwachters niet wordt medegerekend de kleeding, die toch
zeker ook wat waard is. Dat is dus niet juist, en rekent men
de helft der toelage voor toelage voor kleeding mee, dan komt
men ongeveer tot een loon van 10.en f 9.per week.
De beraadslaging wordt gesloton.
Het amendement-van der Eist c. s. op het eerste gedeelte
van de voordracht van Burg. en Weth., in stemming gebracht,
wordt verworpen met 18 tegen 8 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: van Hamel, Pera, A. J. van Hoe
ken J.Jzn., A. Mulder, Meuleman, A alberse, Korevaar, Fockema
Andrese, P. J. van Hoeken, Bosch, Kerstens, Kaiser, Hasselbach,
Driessen, van der Lip, Bots, de Vries en Juta.
Voor stemmen de heeren: P. J. Mulder, Vergouwen, van
der Eist, Sijtsma, Verhey van Wijk, Witmans, Timp en van Tol.
Het eerste en daarna het tweede gedeelte van het voorstel
van Burg. en Weth. worden achtereenvolgens zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
(De heer Fockema Andrese verlaat de vergadering).
XV. Verzoek van het Bestuur der Vereeniging tot bevor
dering der opleiding tot instrumentmaker om verhooging van
de verleende subsidie.
(Zie Ing. St. n°. 275).
De Vüorzizter. In de gedrukte stukken is een abuis inge
slopen. Er staat, dat wij voorstellen het subsidie te brengen
van /550.op ƒ950.Dit moet zijn 850.— in overeen
stemming met het verzoek van de Vereeniging om het sub
sidie te verhoogen met ƒ350.
Op het verzoek wordt zonder beraadslaging en zonder hoof
delijke stemming gunstig beschikt.
XVI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de
vergrooting van het wachtlokaal der politieagenten 3e klasse,
in het Raadhuis.
(Zie Ing. St. n°. 273 en 276).
De Voorzitter. Ook bij dit voorstel is in de gedrukte stuk
ken een fout ingeslopen. Er is bedoeld, dat het tegenwoordige
wachtlokaal als arrestanten- en keuringslokaal zal worden in
gericht. Vandaar de meerdere kosten, omdat voor de vensters
van het arrestantenlokaal ijzeren tralies zullen moeten worden
aangebracht.
Het voorstel wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
XVII. Voorstel tot oprichting van een Kori-oven op het
terrein van het Openbaar Slachthuis en tot vaststelling van
den desbetreffenden begrootingsstaat.
(Zie Ing. St. n°. 270 en 276).
De heer P. J. van Hoeken. M. de V. Ik zou wel eens willen
vragen, of de toestand nu zoo veranderd is, dat wij thans moeten
overgaan tot de aanschaffing van een oven. Wel verschilt de
prijs van dezen oven aanmerkelijk met hetgeen vroeger daar
voor werd geraamd, n.l. ƒ13000.maar nu is de vraag, of het
belang van de aanschaffing zoo groot is, dat een uitgaaf van
ƒ4000.gewettigd is. Zijn de kosten voor het begraven van de
afgekeurde beesten nu niet wat al te hoog geraamd En zal het
bedrag, thans gevraagd, niet overschrijden de kosten voor het
begraven vereischt?
De heer Kerstens. Ik wil hierop even antwoorden dat, zooals
uit de stukken blijkt, het begraven van het afgekeurde vee en
de afval, een uitgaaf vordert van 650.— Wanneer men die som
vergelijkt met de jaarlijksche kosten, verbonden aan de op
richting van een Kori-oven, dan zal men zien, dat men nog
een overschot van bijna ƒ200.krijgt.
De heer van Hoeken heeft verder gevraagd, of de kosten van
bediening van den oven de totaal-kosten niet zouden verhoogen.
Ik antwoord hierop, dat de bediening van den oven zal ge
schieden door de gewone werklieden, en dat daardoor dns geen
meerdere kosten zullen worden veroorzaakt.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Een enkele op
merking wensch ik te maken over de cijfers, die door Burg.
en Weth. omtrent de kosten van dezen oven zijn gegeven.
Er wordt o. m. gezegd, dat de afschrijving en rente zeer ruim
genomen is door te. rekenen op 8 van het aanlegkapitaal,
maar het komt mij voor, dat men ten aanzien van een der
gelijke oven niet moet gaan handelen volgens de gewone
wijze van aflossing, ongeveer 60 jaar, maar dat een dergelijk
voorwerp, dat niet gelijk te stellen is met andere werken (b. v.
gebouwen of bruggen) door slijtage, achteruitgang en veelal
ook nieuwe uitvindingen maken, dat zulk een machine na
enkele jaren waardeloos doet zijn, zeker in tien jaar moet
zijn afbetaald. Wij krijgen dan deze rekening: 10% afschrij
ving, d. i. 400,—, en den rentestandaard gerekend op 4%,
wordt over de tien jaren dooreen gerekend f 100,dus te
samen 500; en aan kolenverbiuik 156, maakt te samen
656,—. Daardoor kom ik tot de conclusie, dat de gemeente
met dezen oven geen voordeel heeft en het resultaat nihil is.