DONDERDAG 24 SEPTEMBER 1903.
123
stellen ambtenaren te bekomendie geschikt zijn voor hun
arbeid.
U, mijnbeer de Voorzitter, hebt het reeds gezegd, dat er
toch in elk geval ook nog f 65,wordt betaald voor kleeding
en schoeisel. Ja, roept de heer Sijtsma uit, maar dat krijgt
de vrouw niet in handen! Wij weten het, de vrouw is vooral
in die huisgezinnen de spilen het is zeker een wonder wat
de vrouwen in dergelijke gezinnen kunnen doen. De Raad
mag het gulweg uitspreken: dat gaat boven het begrip van
den Gemeenteraad! Maar niettemin, zij doen het, en in ver
band met de positie, die zij in de maatschappij innemen
hebben zij van God de bekwaamheid ontvangen om dat wonder
te kunnen doen, dat in veler harten verbazing en ontzag
moet wekken. Vele van deze gezinnen staan tot een model
en voorbeeld in de maatschappelijke samenleving. Maar op
die manier zouden de f 65 geheel in een hoekje gedrukt
worden, en dat gaat toch niet. Deze kleeding vertegenwoor
digt toch waarde en de verschaffing daarvan haalt kosten
uit, die dé vrouw anders zou moeten betalen, terwijl zij nu
door die tegemoetkoming daarvan vrij is.
Ik zal om die redenen stemmen voor het voorstel van
Burg. en Weth.
De Voorzitter. Ik wensch thans even de rij van sprekers
te onderbreken. Misschien dat dat aanleiding zal kunnen
geven, dat men, gelijk de heer van der Eist, niet langer
spreekt van een gelijkstelling van de brugwachters met
politie-agentenomdat ik misschien als hoofd der politie
beter nog dan menig Raadslid daarover kan oordeelen. Tevens
wensch ik dan ook tegenover den heer Sijtsma de redactie
van het schrijven van Burg. en Weth. met een enkel woord
te verdedigen.
Hij heeft er op gewezen, dat er ironie schijnt te liggen in
het gebruikte woord »vooralsnog", en dat er telkens wordt
gezegd, dat er geen aanleiding is om «vooralsnog" op het
verzoek in te gaan, terwijl het dan beter wezen zou rondweg
te zeggen, dat adressanten over zooveel jaren maar eens
moeten terugkomen. Maar ik doe opmerken, dat het advies
eenvoudig luidt om afwijzend op het verzoek te beschikken.
Er wordt niet gesproken van vooralsnog, en de toelichting
kan niet de beteekenis hebben, dat adressanten telkens bij
de eerste de beste gelegenheid moeten terugkomen. Wanneer
dat de bedoeling was, dan zouden wij immers voorstellen
het verzoek nog aan te houden. Wanneer echter adressanten
bij de eerste de beste begrooting weer terugkomen, dan kan
niet worden tegengevoerd, dat dan maar had moeten worden
gezegd, dat zij langer moesten wegblijven. De uitdrukking
«vooralsnog afwijzend" billijkt ook dit.
In de tweede plaats zegt de heer Sijtsma, dat het ironie
schijnt, te spreken van «verdienstelijke ambtenaren", terwijl
toch niet wordt voorgesteld hun bezoldiging te verhoogen.
Maar die motiveering van ons advies toont juist aan, hoezeer
wij doordrongen zijn van het feit, dat in de gegevenomstan
digheden aan het verzoek niet kan worden voldaan zonder
het evenwicht met andere traktementen van ambtenaren in
de waagschaal te stellen. Juist dat wij erkennen, dat zij zijn
«verdienstelijke ambtenaren" en toch meenen te moeten voor
stellen, niet op het verzoek in te gaan daaruit blijkt juist
volkomen, hoezeer Burg. en Weth. zijn doordrongen van de
strikte noodzakelijkheid om thans afwijzend op het verzoek
te adviseeren. Het evenwicht met bezoldiging van andere
ambtenaren zou inderdaad verbroken worden.
De vergelijking tusschen politieagenten en brugwachters
gaat dan ook in 't geheel niet op; en omdat hunne functiën
niet met elkaar kunnen vergeleken worden, moeten de agenten
van politie ook meer bezoldiging hebben. Waar de agent
van politie zijn dienst bijna altijd buiten moet verrichten,
en daardoor aan kou en ongemakken is blootgesteld, behoeft
de brugwachter slechts nu en dan, wanneer de brug moet
geopend worden, zich in de buitenlucht te begeven, maar
vertoeft overigens in een behoorlijk verwarmd en verlicht
vertrek. Bovendien zijn de agenten van politie ook onder
worpen aan eene vaak moeilijke en afmattende surveillance,
waardoor hun physieke kracht grooter moet zijn dan die van
de brugwachters. In Groningen wordt een groote draaibrug
bediend door één brugwachter, terwijl er hier twee voor zijn.
Die ééne brugwachter, bij de provincie in dienst, verdient in
Groningen f 7.per week, waarbij hij echter de bevoegdheid
heeft ook nog anderen arbeid te verrichten, zoodat hij bijver
dienste heeft. Wanneer ik die bezoldiging nu al niet in
bescherming neem, dan acht ik toch aan den anderen kant
eene bezoldiging van ruim 9 a 10, die hier aan een
brugwachter gegeven wordt, voldoende. Bovendien, bet is
reeds gezegd, wanneer wij nu de positie van de brugwachters
gaan verbeteren, dan zullen wij ook moeten gaan verbeteren
de positie van de haven-rechercheurs, van de werklieden van
de gasfabriek, van sommige gemeente-werklieden en ook van
de agenten van politie, want die laatsten zouden ook komen
met een verzoek om verhooging, omdat zij meer inspannende
werkzaamheden hebben te verrichten dan de brugwachters.
Nu nog eene enkele opmerking over de cijfers, in het
amendement voorkomende. In 1902 is door Burg. en Weth.
naar aanleiding van een ingekomen adres van de brugwachters,
een uitvoerig advies uitgebracht. Toen is ook een onderzoek
ingesteld naar de bezoldigingen der brugwachters in andere
gemeenten. Vergelijkt meri wat thans in het amendement
wordt voorgesteld met hetgeen in andere gemeenten wordt
gegeven, dan blijkt er uit, dat de bezoldigingen van de
brugwachters hier hooger zouden worden dan bijv. in Den Haag.
In l)en Haag verdienen zij f 522 zonder toeslag, met toeslag
f 620 Wordt het amendement aangenomen, dan zal het
salaris van de brugwachters hier dus belangrijk hooger zijn
dan in Den Haag. In Schiedam zijn die cijfers van f 440
tot f 640. Waar de brugwachters nu hier zonder bijslag
omstreeks 9 en f 10 genieten, hebben zij werkelijk geen
reden tot klagen, want hunne financieele positie is beter
dan elders. Ik kan niet anders dan met het oog op de aan
zienlijke financieel© offers, die het amendement in zijn gevolgen
zal veroorzakenden Raad ten stelligste ontraden dit amen
dement aan te nemen.
De heer van der Elst. In de eerste plaats wil ik de beden
kingen beantwoorden, door den heer Juta gemaakt. En dan
wil ik al dadelijk opmerken, dat waar wij geen rekening
hebben gehouden met de vrije kleeding van de brugwachters,
wij dit evenmin gedaan hebben bij de agenten van politie
3de klasse, zoodat in dat opzicht onze vergelijking tusschen
brugwachters en agenten niet onzuiver is. Nu kunnen wij er
lang en breed over praten en vergelijkingen maken met
andere steden, het is toch b.v. een feit, dat wanneer een
agent van politie 3e klasse pas begint, en dikwijls nog onge
trouwd is, hij meer bezoldiging krijgt dan een brugwachter,
die 22 jaren dienst heeft en misschien vijftig jaren oud is;
en dat is buiten alle verhouding tot een zeker minimum,
dat toch den werkman toekomt. Ik meen, dat bij dergelijke
kwesties als de bezoldiging van gemeentewerklieden voorop
staat het principedat de gemeente als werkgeefster de ver
plichting heeft te zorgen, dat de loonen blijven binnen zekere
grenzen en wanneer dat principe wordt toegepastzal men
altijd kunnen rekenen op bekwaam, tevreden en ijverig per
soneel. En nu is het duidelijk gebleken, dat niettegenstaande
al die kleine verhoogingen en toelagen, de brugwachters onte
vreden zijn. Daarin zou ik gaarne verandering zien gebracht.
Dan wordt er gezegd, dat dan ook de havenrechercheurs,
de havenmeester, andere categoriën van gemeente-werklieden,
bv. van de gasfabriek, ook zullen komen aankloppen en dat
men die dan niet zal kunnen afwijzen. Ja, M. de V., het is
een zeer ongelukkige toestand, maar: men mag dat lang of
kort uitstellen, ik geloof zeker, dat wij op den duur niet
zullen ontkomen aan een algeheele herziening van de loonen
der gemeente-werklieden. Wij hebben indertijd uitstekend
geregeld het loon van de agenten van politie, en ik geloof
ook niet, dat die menschen er ooit weer over zouden denken
een request om verhooging van loon in te dienen; het loon
is flinkde menschen doen uitstekend hun plichtdie geheele
organisatie is, geloof ik, sedert enkele jaren ontzaglijk voor
uitgegaan. En nu zie ik niet inwaarom wij ditmaal de
brugwachters als een afgesloten corps van dertig menschen
niet zouden kunnen helpen; hun aantal is niet zoo groot.
Nu zegt de heer Juta: ja, maai' wij hebben ons toch zooveel
opoffering getroost voor het weduwen- en weezenpensioen.
Maar ik geloof, dat het tegenwoordig een vrij algemeene
regel is, dat de gemeente-werklieden een storting doen, opdat
worde voorzien in de behoeften van de weduwe en weezen,
wanneer zij overleden zijn. Ik zie dus niet in, waarom die
opoffering van een groote gemeente als Leiden zoo bijzonder
verdienstelijk zou zijn.
Hierbij, mijnheer de Voorzitter, wil ik het laten.
De heer Pera. Ten opzichte van wat de heer van der Eist
het laatst te berde heeft gebracht moet ik nog een enkele op
merking maken. Vooreerst handhaaft de heer van der Eist
de vergelijking tusschen politie-agenten en brugwachters, maar
daartegen moet ik opkomen. Hij zegt, dat een politie-agent
3e klasse, die pas in dienst komt, meer salaris heeft dan een
brugwachter, die 22 jaren dienst heeft. Maar het staat toch
wel vast, dat niet ieder ambt even duur betaald wordt, en
dat de eene positie meer waarde vertegenwoordigt dan de
andere. Het zal den heer van der Eist dan ook moeilijk vallen,
waartoe hij trouwens geen poging heeft gedaan, om aan te
toonen, dat een brugwachter ook maar op een afstand zulk
moeilijk werk heeft als een politie-agent. Werkelijk, de positie
van politie-agent staat in mijn oog verbazend hoog, want de
moeilijkheden, daaraan verbonden, zijn menig keer niet zoo
gemakkelijk onder woorden te brengen.
Dat dergelijke menschen een goed inkomen hebben, acht ik
alleszins noodzakelijk. De heer van der Eist zegt verder, dat
de Gemeente een voorbeeld moet geven, maar hoever moet
dat voorbeeld wel gaan Straks heb ik reeds gemeend te mogen