122 DONDERDAG 24 SEPTEMBER 1903. De Voorzitter. Naar mij volgens betrouwbare inlichtingen is geblekenzijn de huren van arbeiderswoningen hier niet gestegen. Dat is ook niet aan te nemen, omdat er in den laatsten tijd zooveel arbeiderswoningen bijgebouwd zijn. Jk twijfel er dus niet aan of, zelfs indien er al stijging had plaats gehad, deze toch zoo matig zal zijn, dat zij ons geen aanleiding zou geven om ons advies te wijzigen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik begrijp dat het eentonig wordt ieder jaar weer geplaatst te worden voor de quaestie van verhooging der salarissen van de brugwachters; het wordt eentonig voor al de partijen die er bij betrokken zijn. De schuld er van ligt echter voor een deel aan een simpel woordje, en dat is het woordje «vooralsnog'. Vooralsnog is een heel rekbaar begrip. Toen de brugwachters voor de eerste maal om verhooging van loon vroegen, luidde bet ad vies van Burg. en Wetb., dat daarvoor vooralsnog geen termen bestonden; de tweede maal stond dat woordje alweer in het afwijzend advies van Burg. en Weth. Wanneer de meerder heid van den Raad oordeelt, dat verhooging van loon niet noodig is, laat zij dan tot de brugwachters zeggen: komt nu eens over 2 of 3 jaar of komt nimmer terug. Dan weten de menschen ten minste waaraan zij zich hebben te houden. In dien er bij iemand brand in huis is, roept hij natuurlijk brand. Men moge toch over het loon denken zooals men wil, wan neer men gaat narekenen hoe een huisgezin, bestaande uit man, vrouw en 4 kinderen er van komen moet, dan zet ik het alle heeren van den Raad om die berekening te maken. Toen een der brugwachters bij mij kwam om de belangen der brugwachters te bepleiten, haalde hij een strooibiljet uit den zak waarin stond, dat de partij waarvan het uitging meende, dat de kleine ambtenaren er in vergelijking met de hoogere slecht aan toe waren. Welnu, zoo hebben ze stellig gedacht: nu die partij de meerderheid heeft, wordt het onze tijd. Dat heeft wellicht tot dat verzoekschrift medegewerkt. Wanneer ik verder het advies van Burg. en Weth. naga, dan vind ik daarin toch een lichtpunt. Er wordt daarin nl. gezegd, wat nooit eerder is geschied, dat de brugwachters verdienstelijke gemeenteambtenaren zijn. Zij zullen daarvoor zeker dankbaar zijn, maar niet voldaan, want de geldelijke omstandigheden van die menschen zijn niet zoo, dat zij voor verdienstelijke ambtenaren voldoende zijn. Burg. en Weth. zeggen in hun advies dat toestaan van het verzoek het evenwicht verbreken zou, en dat de gemeente- financiën het niet toelaten, om andere categoriën er bij op te nemen. Het evenwicht zal dan echter niet verbroken zijn, maar juist hersteld, want wij hebben in den laatsten tijd de salarissen van eene reeks van ambtenaren verhoogd. Nu is het eigenaardig dat, terwijl het aan de lagere ambtenaren toekomt, de toestand van de gemeente-financiën nu ineens zooveel minder zijn geworden? Toen de leeraren en de onderwijzers een tamelijk goede verhooging hebben gekregen, en met veel grooter bedragen, heb ik over die gemeente-financiën wel door enkelen, maar niet door de meerderheid zoozeer hooren klagen. Ik zou daarom zeggen laat ons nu dat evenwicht herstellen door deze categorie van ambtenaren wat meer te geven. En als de havenrechercheurs en de havenmeesters er bij moeten, welnu, dat zijn maar drie personen, dus zal dat niet zoo heel veel meer kosten. Ik heb met belangstelling naar den heer Juta geluisterd, maar ik had andere cijfers opgeschreven, nl. uit het advies van den havenmeester, den chef van die menschen, die er ook op wijst, dat zij eenige verhooging hoog noodig hebben. In dat advies lees ik, dat de brugwachters 2e klasse in handen krijgen 8.60, en die van de le klasse ƒ9.71. Dat de gemeente zorgt voor een warm pak kleeren voor die menschen, ja, dat spreekt vanzelf, anders zouden zij het bij de brug heelemaal niet kunnen uithouden want zelf zouden ze het er niet afnemen; maar het geld daarvoor krijgen zij niet in handen, dus moeten zij rond komen van dat bedrag. In het advies is ook gezegd, dat de levenseischen ongelijk kunnen worden gesteld en dat het afhangt van de meerdere genoegzaamheid van de menschen, wat men zegt noodig te hebben. Ja, maar er is een grens, en die grens is hier bereikt. Zij kunnen moeilijk goedkooper wonen dan in een woning van ƒ2; maar er kan niet meer af dan ƒ1.90 of ƒ1.80, en toch behoort een verdienstelijk ge meente-ambtenaar een woning te hebben, waarmede eenigs- zins voor den dag kan worden gekomen. Nu hebben wij eischen gesteld, en de heer van der Eist heeft nader uiteengezet en ik sluit mij daarbij aan op welke gronden wij dat hebben gedaan. Maar mocht men meenen, dat dit nog te hooge eischen zijn, ofschoon men wel iets meer aan die menschen zou willen geven dan zij nu verdienen, welnu, laat er dan een amendement komen op ons amende ment; wij zullen desnoods een half ei aannemen, liever dan een ledige dop. De heer van der Lip Ik zou gaarne ook een inlichting willen hebben, mijnheer de Voorzitter. De heer Juta heefter terecht op gewezendat deze zaak niet apart staatwant dat, als wij de salarissen van de brugwachters gaan verhoo- gen, wij ook die van andere categorien van gemeenteamb tenaren moeten gaan verhoogen. Dat is een van de redenen waarom ik mij niet kan vereenigen met het voorstel van de heeren van der Eist c. s En nu herinner ik er aandat er ook nog een adres van de gemeente-werklieden-vereeniging «Recht en Plicht" om tractementsverhooging, in Augustus is ingekomen. Nu zou ik willen vragenwaarom die zaak niet tegelijk in behandeling is gekomen met deze. Juist om het verband, dat er tusschen beide bestaat, gelijk de heer Juta heeft opgemerkt, zou ik het beter hebben gevonden, wanneer Burg. en Weth. die zaak tegelijk met deze bij den Raad hadden ingediend. De Voorzitter. Ik kan natuurlijk op het advies van Burg. en Weth. omtrent het adres van de Gemeente-werklieden- vereeniging «Recht en Plicht" niet vooruit loopenmaar wel kan ik meedeelendat de reden waarom het niet met dit adres kan worden behandeld is, dat het nog in handen is van de Commissie van Fabricage, die daaromtrent nog geen advies heeft uitgebracht. Echter zal de Raad, zoo ik hoop, binnen zeer korten tijd in de gelegenheid zijn, ons praeadvies daarop té vernemen. De heer Fockema Andrew. Hoewel ik voornemens ben mede te gaan met het voorstel van Burg. en Weth., wensch ik toch eerst nog eene inlichting te ontvangen. Ben ik wel ingelicht, dan is het aan de brugwachters ver boden, om gedurende hun diensttijd anderen arbeid te ver richten. Ik meen dat het vroeger aan de brugwachters hier ter stede vrijstond, om bijv. als kleermaker of schoenmaker er iets bij te verdienen. Het komt mij zoo voor, dat daartegen inderdaad geen groote bezwaren kunnen bestaan, mits de menschen behoorlijk hun dienst vervullen. En het gevaar dat zij dit niet zullen doen ten gevolge van het verrichten van arbeid is niet grooter, dan wanneer zij zich bezig houden b. v. met het lezen van een spannenden roman. Het kan echter zijn dat ik hieromtrent verkeerd ben ingelicht. Ik ver lang ook niet dadelijk een beslist antwoord van Burg. en Weth., maar indien de bepaling bestaat, dat zij gedurende hun diensttijd geen arbeid mogen verrichten, dan zou ik Burg. en Weth. wel in overweging willen geven, om dat verbod in te trekken en het verrichten van anderen, lichten arbeid toe te staan. De Voorzitter. Voor zoover mij bekend is staat het verbod van het verrichten van anderen arbeid niet in de instructie van de brugwachters geschreven, maar toch kunnen zij geen anderen arbeid verrichten, omdat dit niet wenschelijk wordt geacht. Burg. en Weth. willen echter gaarne overwegen, of althans niet sommige brugwachters in hun diensttijd eenigen anderen lichten arbeid mogen verrichten. De heer Pera. Ik wensch eene enkele opmerking te maken en mijne stem te motiveeren. Er wordt telkens eene vergelijking gemaakt tusschen de brugwachters en de agenten van politie. Ik meen echter, dat dit twee betrekkingen zijn, die niet met elkander kunnen worden vergeleken. De betrekking van agent van politie is van geheel anderen aard en veel moeilijker dan die van brugwachterzoodat in dat opzicht ook de loonen zeer zeker mogen verschillen. De vraag is voor mij alleen, of de brug wachters hier een loon hebben, niet minder dan hetgeen menschen van dezelfde positie in Leiden verdienen. Dat is de vergelijking die men moet maken, en wanneer dan blijkt dat de brugwachters hier een ruimer inkomen hebben dan menschen van gelijke positie hier ter stede, dan zijn wij ver antwoord verantwoord ook met het oog hieropdat wij rekening hebben te houden met de financiën der Gemeente. De Raad heeft zich toch af te vragen of hij tegenover de burgerij wel gerechtigd is naar willekeur de loonen te bepalen Want ik zou het willekeur noemenwanneer men de loonen der brugwachters aanzienlijk hooger ging stellen dan de loonen, die voor dergelijk werk in het algemeen gegeven worden; mijns inziens verdienen de brugwachters hier ruim schoots wat door menschen in de zelfde positie in Leiden genoten wordt. Er is door de heer Sijtsma op wel wat pikante wijze her innerd aan de verhoogingen, die vroeger hebben plaats gehad. Vooreerst wil ik hierbij constateerendat de heer Sijtsma zelf tot die verhoogingen heeft medegewerkt, en ook dat die verhoogingen altijd niet even vrijwillig zijn toegestaanwant dat telkens werd gezegdwij moeten het doen. Telkens is het voorgekomen, dat de opmerking werd ge maakt: wij moeten wel zus en zoo doen en die belooningen zoo hoog vaststellen, of wij krijgen voor de functies geen ambtenaren, die de noodige tact en bekwaamheid bezitten. En daar kan men nu wel wat tegen hebben en aanmerking op maken, maar er zijn toch tal van gevallenwaar het een voudig plicht is om de loonen aldus te bepalendat zij in staat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 6