114 DINSDAG I SEPTEMBER 1903. IX. Verzoek van N. de Voogd om vrijstelling van de be taling van schoolgeld, Middelbaar Onderwijs. (Zie Ing. St. n<>. 251). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming af wijzend op beschikt. X. Verzoek van Gebr. Boot om vergunning tot het dempen van eene sloot langs den Lagen Rijndijk vóór het perceel kadastraal bekend onder Sectie A No. 3286, gemeente Leiderdorp. (Zie Ing. St. n°. 256). De Voorzitter. In de tweede voorwaarde is eene drukfout ingeslopen. Er wordt daar gesproken van 1.50 M.-h A. P. Dit moet zijn 1.15 M.-f- A. P. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig op beschikt. XI. Voorstel tot het in gebruik geven aan het Bestuur der 3-Octobervereeniging van een strook grond gelegen achter de Leidsche Broodfabriek en den tuin van de Buiten-Societeit Amicitia voor eene te houden tentoonstelling van vee en landbouwproducten bij gelegenheid van de feestviering op 3 October a.s. (Zie Ing. St. n°. 252). De heer Pera. M. d. V. Erkentelijk voor de welwillendheid van het dagelijksch bestuur voor de gunstige beschikking op het verzoek van de 3-Octobervereeniging, zou ik toch even willen vragen, of die gunstige beschikking nu onder zulke bezwarende voorwaarden moet worden genomen. Het bestuur der vereeniging wordt nu verplicht den weg af te perken met eene twee meter hooge schutting. Ik ben er van morgen nog eens naar toe gegaan om de zaak op te nemen, en het komt mij geheel overbodig voor die kosten te maken. Wat is het geval Er zal gebruikt worden een stuk van den weg, die op de kaart van Leiden is aangewezen als een sedert lang bestaand pad. Een pad dat loopt voor de eigenlijke begraafplaats, en dat zeker wel een manslengte dieper ligt dan die begraafplaats, zoodat ik, op dit pad staande, niet over de begraafplaats heen kon zien al rekte ik mij nog zoo uit. Do begraafplaats loopt met eene tamelijk steile helling naar boven, waardoor er van zelf al eene natuurlijke scheiding tusschen dat pad en de begraafplaats ontstaat, Het pad loopt van den ingang van de algemeene begraafplaats, naar een hek dat de ruimte afscheidt van het terrein van de broodfabriek. Voorts loopt de weg langs het terrein van de Israëlitische begraaf plaats, die door een dichte schutting van den weg is afge scheiden. Waar de weg nu zoo is gelegen, komt het mij dwaas voor om daarbij nog een houten schutting te plaatsen. Het dagelijksch bestuur heeft te veel gedacht aan begraafplaats, maar die begraafplaats is geheel afgescheiden van den weg, die gebruikt zal wordende begraafplaats ligt veel hooger dan deze. Aanvankelijk is voorgesteld door het bestuur der Ver eeniging om den weg af te perken door palen met touwen. Burg. en Weth. hebben echter gemeend een houten schutting te moeten eischen Nu meen ik toch dat die strenge eisch niet behoeft te worden gesteld. Het komt mij geheel over bodig voor zulke groote kosten te makente minder nog noodig omdat, al wordt er niets gemaakt, er toch eene afdoende scheiding is. Men zal het toch over het algemeen niet in den zin krijgen, om een tamelijk sterke helling op te klauteren, ten einde over de begraafplaats te loopen. Van daar dat ik zou willen vragen of de toestemming niet onder mildere bepalingen kan worden verleend. Natuurlijk, als Burg. en Weth. of de Raad daarin niet kunnen treden, dan zal het Bestuur toch gaarne aan de voorwaarden vol doen, maar omdat het weggeworpen geld is meende ik deze enkele opmerkingen te mogen maken. De heer Sijtsma. Ik wil even verklaren dat ik het volkomen eens ben met den heer Pera; ik vind zulk eene hooge schut ting over dag bepaald niet noodig. Wanneer de tentoonstel ling ook 's avonds geopend was, wanneer het volk soms woelig is, dan was het iets anders, maar nu zal men er ordentlijk heen- en van daan gaan. Ik zou tegen eene afschei ding met palen geen bezwaar hebbenmaar ik acht het ongewenscht aan het Bestuur der 3 October-Vereeniging zulke hooge kosten op te leggen. De Voorzitter. Ik wil den heer Pera doen opmerken dat het hier eene quaestie geldt van meer of minder. Het Bestuur der Vereeniging was aanvankelijk bereid touwen te spannen, omdat wij het noodig achten den overweg af te scheiden van het verder terrein van de openbare begraafplaats. De reden dat Burg. en Weth. meer vragen is eene quaestie van piëteit. Het is een feit, dat het geheele terrein, bestemd als openbare begraafplaats, nog niet aan zijne bestemming is onttrokken. Wij hebben een onderzoek doen instellen waaruit blijkt, dat nog niet zooveel jaren geleden aldaar is begraven; of ook op het terrein dat men nu wenscht te gebruiken begraven is, bleek niet. De heer Pera deed het voorkomen alsof het pad geen deel meer uitmaakt van de begraafplaats, doch niet alleen kadastraal maar ook volgens de stukken is het pad wel degelijk mede bestemd voor openbare begraaf plaats. En waar de heer Pera zegt, dat men over het terrein van de begraafplaats niet kan heen zien, daar is het toch een feit, dat de strook grond deel uitmaakt van het terrein, dat nog niet aan zijne bestemming van begraafplaats is onttrokken. De beweegreden, die Burg. en Weth. eerst bewoog om het verzoek geheel af te wijzen, was een beweegreden van piëteit, maar eenmaal van dat standpunt eenigermate afge weken, hebben wij het terrein toch niet willen beschouwen als feestterrein en daarom bepaald, dat eene houten schut ting den verlaagden overweg van de begraafplaats zou afschei den, alzoo een degelijke afscheiding. De kosten zijn niet zoo hoog, want door ondervinding, elders in feestcommissies opge daan, weet ik, dat de planken later nog wel voor andere doeleinden kunnen worden aangewend. De heer Sijtsma heeft opgemerkt, dat het volk, dat den weg zal passeeren, niet zoo woelig zal zijn, omdat het over dag is. Maar in elk geval zijn het toch eene feestvierende schare. Dit zijn de argumenten, die Burg. en Weth. hebben bewo gen zich niet met het mindere, door de 3 October-Vereeni ging gevraagd, tevreden te stellen, maar het meerdere te eischen De heer Pera lk moet met nadruk constateeren, dat het pad waarvan hier gebruik zal worden gemaakt, eigenlijk niets is dan een toegangsweg tot de Israëlitische begraafplaats. In hoeverre die weg ook deel uitmaakt van de algemeene begraafplaats, wil ik nu niet verder beoordeelen, dat is voor tweeërlei uitlegging vatbaar. Zooals ik reeds zeide, zal men den weg niet gebruiken om op het terrein van de begraaf plaats te gaan, wegens de sterke helling Dat op dezen grond ooit is begraven, moet ik betwisten; op de kaart staat deze strook grond aangegeven als verkeersweg. En omdat er nu reeds eene natuurlijke scheiding is tusschen weg en begraaf plaats, acht ik het maken van extra kosten niet noodig. Mochten er evenwel zeer ernstige bezwaren van piëteit bij Burg. en Weth. bestaan, dan zal ik mij daarbij neerleggen; wij zullen die eerbiedigen. De Voorzitter. De opmerking van den heer Pera dat het pad eigenlijk een toegangsweg is tot de Israëlitische begraaf plaats neemt niet weg dat het ook deel uitmaakt van de algemeene begraafplaats. Burg. en Weth. nemen bepaald de zaak ernstig op, anders zouden zij niet hebben voorgesteld om geen genoegen te nemen met het voorstel van de 3 October Vereeniging om palen met touwen te plaatsen. Wij hebben de Vereeniging niet willen tegenwerken, maar wat wij nu voorstellen, meenen wij aan de piëteit jegens de dooden verschuldigd te zijn en wenschen dit ook te handhaven. De heer Pera. M. d. V. Met oog op den ernst van het bezwaar door Burg. en weth. op den voorgrond gesteld, zal ik niet komen met een voorstel om wijziging te brengen in de voorwaarden. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XII. Voorstel in zake den wederopbouw van het door brand vernielde en door de gemeente aangekochte perceel aan de Breestaaat No. 9i en tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat. (Zie Ing. St. n°. 249 en 259) De heer P. J. van Hoeken. M. d. V. Ik heb uit de stukken be merkt, dat het het voornemen is om de leeskamer te verplaatsen naar het nieuwe gebouw. Nu moet ik zeggen, dat ik niet veel sympathie gevoel voor de oude leeszaal, die misschien beter geschikt is om in te denken, dan om in te lezen, maar dan blijft dat oude lokaal leegstaan, en ik heb mij afgevraagd of dit nu wel wenschelijk is. Ik weet wel, dat men het nieuwe gebouw niet geheel voor de gemeente in gebruik zal nemen, dat een gedeelte zal worden verhuurd als winkelhuis, maar ik verbeeld mij, dat de gemeente geen erge beste verhuurster zal zijn, en daarom is het denkbeeld bij mij opgekomen, of het niet mogelijk zou zijn, dat de gemeente het nieuwe gebouw geheel in gebruik neemt, door bijvoorbeeld de bureaux, die nu gevestigd zijn in het huis in der tijd aangekocht, nu bewoond door den heer Pronk, over te brengen naar het nieuwe gebouw. Genoemd gebouw zou men dan kunnen verkoopen, en daar door allicht eene besparing verkrijgen van een 10.000, En omdat men toch niet met het geld te morsen heeft, zou zulk een buitenkansje niet te versmaden zijn. Misschien is mijn denkbeeld te nieuw om het nu dadelijk te behandelen, maar in elk geval is het, dunkt mij, wel de moeite waard om eens nader overwogen te worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 4