85 Leeskamer ter inzage hebben gelegd) niets anders is dan een eenvoudige mededeeling, waarbij onder overlegging van de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde raadsuerordening den paardenslagers nog eens uitdrukkelijk van het gewijzigde tarief wordt kennis gegeven. Intusschen, dit moet worden erkend (en hiermede komen wij van zelf tot de cardinale quaestie, waarom het eigenlijk gaat), in één opzicht is ons college, aan de traditie getrouw, misschien zijn boekje te buiten gegaan en heeft het zich bij de toepassing der verordening niet strikt aan de letter daarvan gehouden. Die afwijking intusschen was geheel, en eenig en alleen, in net belang van depaardenslagers. Terwijl deze toch volgens de letter der verordening voor de keuring van het uit Engeland afkomstige, te Rotterdam ge slachte, hier ingevoerde paardenvleesch per paard zonden heb ben te betalen een keurloon van /4.50 tot ƒ8.wordt hun daarvoor slechts ƒ2.80 in rekening gebracht. Deze toepassing der verordening laat zich als volgt ver klaren. Ook onder de vroegere verordening, toen het keurloon cent per K.G. en ƒ0.20 per geheel paard bedroeg, mocht versch paardenvleesch, voor vleeschverkoopers bestemd, alleen worden ingevoerd bij geheele en halve dieren, mits de voor de keuring noodige ingewanden aan het vleesch bevestigd waren. Toen nu evenwel in 1897 bij ministerieele beschikking bepaald werd, dat uit Engeland afkomstige slachtpaarden aan het abattoir te Rotterdam moesten geslacht worden en gekeurd, en dientengevolge de daar geslachte dieren slechts in vierde gedeelten en zonder de ingewanden konden verzonden wor den, werd den paardenslagers op hun verzoek toegestaan, ingevolge art. 8 der verordening van 8 November 1894, stukken paardenvleesch, 25 K.G. wegend, onder de daar genoemde voorwaarden uit Rotterdam in te voeren, terwijl hun tevens billijkheidshalve werd toegestaan, zij het dan niet volgens de letter dan toch naar den geest der verordening, voor dit vleesch een keurloon, niet van cent per K.G. maar van ƒ0.20 voor een geheel dier te betalen. En ook nu weer geschiedt hetzelfde. Voor het hierbedoelde paardenvleesch wordt een keurloon geheven, niet van 2 cent per K.G., waardoor voor een geheel paard van 4.50 tot ƒ8.— zou moeten worden betaald, maar van ƒ2 80 per geheel dier. Aan de paardenslagers wordt dus een zeer belangrijk voor deel toegekend. liet eenige verschil met vroeger is, dat het keurloon zelf met het in werking treden van het slachthuis werd verhoogd, maar dit heeft het paardenvleesch met alle andere vleesch gemeen. Dit was noodig, wij behoeven het U niet in herin nering te brengen, opdat het in Leiden zelve geslachte vleesch niet zwaarder zou belast zijn, dan het daar ingevoerde. En nu is het wel waar, dat de paardenslagers voor het hier bedoelde vleesch reeds het slachtloon in Rotterdam betaald hebben, en zou dus de vraag kunnen rijzen of hun niet een nog grootere reductie op het keurloon moest worden toege staan, dan hun reeds billijkheidshalve werd toegekendmaar hiervoor bestaan o. i. geen termen. In de eerste plaats omdat het te Rotterdam betaalde slachtloon zeer gemakkelijk kan worden gevonden uit het hun hier bespaarde keurloon, maar bovendien omdat de paardenslagers de Engelsche slachtpaar den (wat blijkens den genomen regeeringsmaatregel toch altijd een gevaarlijk artikel blijft) natuurlijk alleen daarom hier in voeren, omdat zij daarop, ondanks de daarop tengevolge der regeeringsmaatregelen vallende kosten, meer verdienen dan met het slachten van inlandsche paarden ver diend kan worden. Eindelijk moet het ingevoerde paardenvleesch hier nogmaals en met de vereischte nauwkeurigheid worden onderzocht. Voor verlaging, wij herhalen het, van het keurloon valt dan ook o. i. niets te zeggen. Ten slotte kunnen wij nog mededeelen, dat door ons reeds bij herhaling pogingen bij de Regeering zijn aangewend om te verkrijgen, dat de uit Engeland ingevoerde slachtpaarden ook aan het slachthuis hier ter stede zullen mogen worden geslacht err dat wij alle reden hebben te onderstellen, dat deze pogingen binnen niet al te langen tijd met een gunstig ge volg zullen worden bekroönd. üp grond van -dit alles geven wij U dan ook, geheel over eenkomstig het advies der Commissie voor het Slachthuis, in overweging ons te machtigen aan adressant te berichten, dat voor eene wijziging van het door U vastgestelde en door Ged. Staten goedgekeurde keurloon voor paardenvleesch geen termen aanwezig zijn. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 9 Juli 1903. Aan den Raad der Gemeente Leiden. EdelAchtb. Heeren Ondergeteekerrde, Marcus Blankenstein, van beroep paarden- vleeschhouwer en wonende aan de Janvossensteeg alhier, geeft met verschuldigden eerbied kennis, dat hij is een der onderteekenaren van het request, in den laatsten tijd aan Burgemeester en Wethouders aangeboden, waarin de gezamen lijke paardenvleeschhouwers van Leiden zich hebben gewend tot het Dagelijksch Bestuur en tevens ook geklaagd over de onbillijkheid in zake de vaststelling van het keurloon voor ingevoerde geslachte heele en halve paarden. Ter toelichting bij dat request meent ondergeteekende te handelen zooals het behoort met Uw college te wijzen op eene volgens onderge teekende bestaande onregelmatigheid in zake de keurloonen boven vermeld; immers de geschrevene aanzegging dd. 29 April 1.1.geeft niet zichtbaar de goedkeuring van Gedeputeerde Staten en daar ondergeteekende meent dat eene gemeente verordening dan alleen recht van kracht ontvangt, wanneer zij door Gedeputeerde Staten is gesanctioneerd geworden, stelt hij zich voor, dat het op den weg van Uw College ligt, alsnog de verordening op het keurloon van geslacht paardenvleesch te wijzigen en terug te brengen op het keurloon, in den be ginne vastgesteld ad ƒ0.20 per geheel geslacht paard. Onder geteekende motiveert dit verzoek op grond, dat eene Rijkswet gelast dat uit het Buitenland ingevoerde paarden moeten wor den geslacht in het abattoir te Rotterdam en nergens ter an dere plaatse en daardoor voor hem het verplichtend gebruik maken van het openbaar slachthuis te Leiden niet bestaat, hij reeds keurloon te Rotterdam betaalt en aangenomen, dat paardenvleesch daar ter stede reeds gekeurd, door noodzakelijk heid ten snelste vervoerdin Leiden moet herkeurd worden, komt het hem onbillijk voor, dat voor dezen last hem opge legd, ƒ2.80 of ƒ1.50 moet worden betaald, daar voor de op richting van het Openbaar Slachthuis er voor moest worden betaald 0.20. Het doel van bovenstaand verzoek is om van het recht vaardigheidsgevoel van den Leidschen Gemeenteraad te ver krijgen, dat de verordening van B. en W. ter dezer zake wordt gereviseerd en bij deze revisie de belangen der paar- denvleeschhouwers ook meetellen. 't Welk doende, de requestrant, M. van Blankenstein. N°. 239. Leiden, 11 Augustus 1903. Zooals Uwe Vergadering bekend is werd bij haar besluit van 4 October 1900, met intrekking van haar besluit van 12 October 1899, aan de Hollandscbe Electrische spoorweg maatschappij voor den aanleg en de exploitatie van een net van tramwegen in de Haarlemmermeer en omgeving en van een tramweg van Amsterdam naar Alphen, voor zoover deze wegen zijn gelegen in de provincie Zuid-Holland, een door- loopende rentegarantie verleend van 4% van een kapitaal groot '100000,—, ingaande op den dag, waarop de lijn Hoofddorp—Leiden in volledige exploitatie zou zijn gebracht en voorts onder de navolgende voorwaarden IE dat het eindstation te Leiden zal worden gevestigd in de onmiddellijke nabijheid van de Schrijversbrug, alwaar een personen- en goederenstation zal worden opgericht en dat ter plaatse, waar de lijn den Hoogen Rijndijk kruist, een wachtlokaal voor personen zal worden geplaatst 2°. dat, onafhankelijk van het sub. 10. bepaaldede defini tieve plannen voor den aanleg van de lijn Hoofddorp—Leiden, voor zoover in de provincie Zuid-Holiand gelegen, alvorens tot de uitvoering wordt overgegaan, de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders zullen moeten verwerven; 3°. dat over de lijn Hoofddorp—Leiden dagelijks in beide richtingen ten minste 6 en op marktdagen ten minste 8 treinen zullen loopendie aan alle tusschenstations personen en goederen opnemen en afzetten 4°. dat de tarieven van het personen- en goederenvervoer op de lijn Hoofddorp Leiden nooit hooger zullen mogen zijn, dan op eenig ander deel van het ontworpen net; 5°. dat alle treinenwelke de gemeente binnenkomen rechtstreeks zullen doorloopen tot het eindpunt bij de Schrij versbrug en die, welke de gemeente verlatenvandaar zullen vertrekken 6°. dat in de onmiddellijke nabijheid van het eindpunt een voor schepen goed bereikbare losplaats voor overlading der goederen te water zal worden aangelegd; 7°. dat de tijden van opening en sluiting der bruggen in den Nieuwen Rijn zoowel vóór den aanvang der exploitatie als vóór iedere wijziging welke de dienstregeling mocht onder gaan, de goedkeuring van het College van Burgemeester en Wethouders zullen moeten erlangen;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 3