DONDERDAG 9 JULI 1903.
89
van den Directeur zouden hebben verwijderd, omdat zij niet
langer het onderwijs met succes konden volgen, ik zal dat
nader onderzoeken en met den wethouder van onderwijs daar
over spreken. Die feiten waren mij onbekend.
De heer Sijtsma. M. d. V. Zou het niet mogelijk zijn mis
schien, dat de heer van Herwaarden in de gelegenheid werd ge
steld zijn meening nog nader te ontwikkelen, of dat Rurg. en
Weth. in de gelegenheid kwamen den heer van Herwaardén nog-
eens te hooren alvorens wij een beslissing namen. Groote haast
is er niet bij en wij behooren ons zelfs voor den schijn van
onrechtvaardigheid te mijden.
De Voorzitter. Ik kan alleen zeggen, dat dit op het nemen
van een beslissing hoegenaamd geen invloed kan hebben. De
zoon van adressant is van de school vertrokken op een tijd
stip, dat geen aanleiding gaf tot het verleenen van restitutie,
maar op grond waarvan wel van de verdere betaling van
schoolgeld vrijstelling kan worden verleend, hetgeen dan ook
is voorgedragen. Maar, naar aanleiding van wat in het request
in het midden is gebracht, hebben wij geen voorstel kunnen
doenhet gaat toch niet aan op vage beweringen den Direc
teur ter verantwoording te roepen. Evenwel zullen wij naar
aanleiding van het thans gesprokene met den Directeur in
nadere bespreking treden.
De heer Pera. M. d. V. De zaak begint toch wel iets moei
lijks voor mij te krijgen De Voorzitter doet verschillende
mededeelingen, die mij wel eenigszins anders doen denken
over de al of niet terugbetaling van het schoolgeld dan in
andere gevallen. Het zou voor mij wel eenige waarde hebben
te weten in hoeverre de beschuldiging van den heer van
Herwaarden waar is, dat de leerling aan zich zelf werd over
gelaten. Als dit zoo is geschied al gebeurde het om zulke
oorzaken, dat men er den leeraar geen verwijt van kan maken,
dan zou er reden kunnen zijn om het geld te restitueeren.
In zooverre wil het mij voorkomen, dat indien aan Ds. van
Herwaarden de gelegenheid werd geboden zijn bezwaren te
motiveeren, het voor ons gemakkelijker zou zijn in deze te
beslissen.
De Voorzitter. Laat mij hierop antwoorden, dat de heer
van Herwaarden in zijn request geen feiten noemt. Hij zegt,
dat hij zijn zoon op aandrang van den Directeur van school
heeft genomen. Die aandrang heeft bestaan in schriftelijke
verzoeken. En zoolang de heer van Herwaarden geen speciale
klachten inbrengt bij den Raad, gaan wij buiten het kader
van dit adres als wij ons verder met de zaak inlaten. De heer
van Herwaarden kan die klachten alsnog indienen. Hij spreekt
hier echter zelf van gebezigden aandrang en daartoe was
de Directeur volkomen bevoegd.
De heer van Dissel. M. d. V. Ik heb uit de stukken den
indruk gekregen, dat de Directeur tot het geven van het
besproken advies niet alleen bevoegd was, maar dat hij als
goed Directeur in het belang van de schooien van den jonge
ling zeiven daartoe verplicht was.
De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel van Burg.
en Weth. zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XI. Verzoek van G. Vlasveld om vrijstelling van de betaling
van schoolgeld, Middelbaar Onderwijs.
(Zie Ing. St. n°. 204).
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt op
dit verzoek gunstig beschikt.
XII. Voorstel tot het doen rooien van eenige boomen.
(Zie Ing. St. n°. 191.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XIII. Voorstel tot uitgifte van permissiën voor het jagen
op waterwild op de Vroonwateren.
(Zie Ing. St. n°. 208).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XIV. Verzoek van P. J. van Hoeken om goedkeuring van
een stratenplan voor zijne terreinen in de Waard, kadastraal
bekend onder Sectie K nos. 727, 728, 729, 731 en 73G.
(Zie Ing. St. n°. 200).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming inge
willigd.
De heeren P. J. en A. J. van Hoeken bleven buiten stemming.
XV. Verzoek van B. Chr. Vos te Noordwijkerhout om den
eigendom van een gedeelte van den berm langs den Haar-
lemmertrekweg, kastraal bekend onder Sectie C. no. 027,
gemeente Noordwijkerhout.
(Zie Ing. St. n°. 190).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming besloten
overeenkomstig het voorstel van Burg. 'en Weth.
XVI. Voorstel tot verhooging van volgnummer 190 der
begrooting voor den dienst 1903 «Rente van tijdelijk ter voor
ziening in kasgeld opgenomen gelden".
(Zie Ing. St. n°. 190.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XVII. Voorstel tot regeling van de belooning toe te kennen
aan leeraressen der Hoogere Burgerschool voor meisjes voor
de waarneming van meerdere lessen ten gevolge van het aan
de Directrice verleend verlof.
(Zie Ing. St. n°. 198).
De heer Pera. Ik wensch voor te stellen, Mijnheer de
Voorzitter, dat niet van art. 10 worde afgeweken, maar dat
het worde gehandhaafd. Ik ben bang om met dergelijke
afwijkingen te beginnen, te meer waar het hier een geval
geldt, dat zich op dit gebied meer voordoet. Nu zegt de
Commissie: «Waar nl. deze leeraressen belast worden met het
onderwijs in een vak, waarin zij niet gewoon zijn les te geven,
en dit onderwijs dus uit den aard der zaak grooter inspanning
van haar zaj vereischenen waar het tevens niet onmogelijk
is, dat de Gemeenteraad bij de regeling der bezoldiging van
waargenomen lesuren alleen heeft gedacht aan het geval dat
de leeraressen onderwijs geven in het vak, waarin zij zijn
aangesteld, meent de Commissie dat er alleszins termen
bestaan om hier de extra-belooning aanstonds te doen ingaan."
Maar, Mijnheer de Voorzitter, dat is een veronderstelling
waartegenover een andere veronderstelling is te plaatsen. Er
wordt hier gezegd, dat bij de gemaakte regeling in den Raad
alleen is gedacht aan werkzaamheden in het vak, waarin de
leerares speciaal is aangesteld, maar er kan toch evengoed aan
de waarneming van alle andere vakken gedacht zijn; en juist
daarvoor bestaat alle reden. Men weet toch dat aan een derge
lijke onderwijs-inrichting zich allerlei gevallen kunnen voor
doen, en nu wil het mij voorkomen, dat de Raad zich in vele
moeilijkheden begeeft, wanneer van die zaken in bijzonderheden
allemaal notite zou worden genomen. Ik meen, dat het personeel
aan een dergelijke inrichting ook eenigen onderlingen band
moet gevoelen, eenige verplichting ten opzichte van elkander
moet hebben om elkander te helpen en te steunen in de
moeilijkheden, waarin sommigen kunnen komen. Waar dan de
een en dan de ander wel eens door ziekte wordt verhinderd les
te geven, moet men voor elkander willen inspringen om het
werk zijn geregelden loop te doen hebben. Ik vind er, dunkt mij,
iets aangenaams in, wanneer over en weer getoond wordt wat
voor elkander over te hebbenik zou zeggen, dat de gewone
menschelijke plicht, de plicht der humaniteit, daarvoor pleit
en het niet dienstig is op deze wijze alles te beloonen, maar
veeleer wil het mij voorkomen, dat de Raad mag rekenen op
eenige algemeene toewijding en wederzijdsche toegenegenheid,
die dan op deze wijze zou worden bevorderd. Daarbij komt,
dat aan het afwijken van een verordening altijd groote gevaren
zijn verbonden, waartoe ik liever niet zou meewerken.
Ik stel dus voor, dat art. 10 worde gehandhaafd en naar de
regelen der verordening de tegemoetkoming plaats heeft.
De Voorzitter. De heer Pera heeft er op gedoeld, dat
Burg. en Weth., in aansluiting bij het advies der Commissie
van Toezicht, voorstellen om ook de eerste maand van het
verlof gunstig voor de verschillende leeraressen in rekening
te brengen; verder dan deze eerste maand kan de heer Pera
met wat hij voorstelt niet gaan, want overigens luidt het
voorstel, dat zoolang het verlof duurt, de berekening zal worden
gevolgd volgens den maatstaf, in de verordening aangegeven.
Burg. en Weth. hebben gemeend, dat er geen aanleiding bestond
in dezen van het motief der voordracht der Commissie af te
wijken, omdat zij meenen, dat daarvoor iets te zeggen is,
daar het aan de Directrice verleende verlof is toegestaan zonder
discussie en het daarbij wellicht aan enkele Raadsleden zou
zijn ontgaan, dat dientengevolge sommige leeraressen onderwijs
zouden moeten geven in een ander vak dan aan haar is
opgedragen.
De regeling is in de onderwijzerswereld deze, dat de lessen
niet gratis voor elkander worden waargenomen, en waar dit
beginsel nu eenmaal bij verordening aangenomen is, kwam
het Burg. en Weth. voor, dat er iets voor te zeggen was
ook deze eerste maand te honoreeren. Wat de vergoeding
betreft, aan mej. Oort uit te keeren, de heer Pera heeft daarvan
niets gezegd en dus houd ik het er voor, dat hij deze ver
goeding billijk acht.
De beraadslaging wordt gesloten.