74
gevraagd tot het dempen van de sloot langs den Haarlem
merweg vóór het perceel, kadastraal bekend onder Sectie K.
n°. 44. Ook tegen de demping dezer sloot, die voor de hellt
aan de gemeente en voor de andere helft aan adressant
behoort en een lengte heeft van 39 Meter, bestaat dezer
zijds geen bezwaar. Een riool is hier niet noodig, omdat de ter
plaatse te bouwen perceelen aan den achterkant zullen loozeri,
hetzij in noordelijke richting naar de ontworpen Brugstraat
hetzij in zuidelijke richting naar de Groenoordstraat. Er zal
dus alleen voor een behoorlijke afwatering van het door dem
ping verkregen terrein behooren te worden gezorgd
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging:
a. te berusten in de gedeeltelijke demping van de sloot vóór
»het Posthof", onder de navolgende voorwaarden:
1°. dat de uitgevoerde slootdemping in zooverre worde uit
gebreid, dat ook het slootgedeelte tussehen beide bestaande
dammen, na vooraf ontdaan te zijn van bodem- en drijfvuil,
worde aangevuld met zuiver zand tot nader door Burg. en
Weth. aan te geven hoogte en vervolgens worde afgewerkt,
hetzij door verharding met puin of grint, of wel door beleg
ging met graszoden;
2°. dat tot afvoer van het hemelwater worde geplaatst,
volgens nadere aanwijzing van Burg. en Weth., een gegoten
ijzeren kolk (gemeentemodel), welke door middel van verglaasd
Engelsch aarden buizen, inwendig wijd 20 c.m., met de boezem-
sloot moet worden verbonden
3°. dat het materiaal dezer loozing eigendom worde van de
Gemeente
4°. dat de grond van adressant van den gemeentegrond
worde gescheiden door een op de grens te plaatsen afschei
ding, hetzij een ijzeren hek op steenen voet of een houten
afscheiding, in overeenstemming met de bestaande afscheiding
vóór »het Posthof," een of ander volgens door Burg. Weth.
vooraf goed te keuren teekening en constructie:
5°. dat alle werken ten genoegen van Burg. en Weth. wor
den uitgevoerd en, voorzoover zij adressants eigendom blijven,
behoorlijk worden onderhouden
6°. dat eene eventueele verdere demping dezer sloot vóór
adressants perceel niet mag worden uitgevoerd, zonder dat
zoowel in het alsdan te dempen slootgedeelte als in het reeds
thans gedempte en te dempen slootgedeelte, een riool worde
gelegd, overeenkomstig de bij Raadsbesluit d.d. 23 December
1902 opgelegde voorwaarden;
7°. dat daags vóór den aanvang der werkzaamheden daarvan
kennis worde gegeven op het Bureau van Gemeentewerken;
8°. dat de voorgeschreven werken krachtens deze gewijzigde
vergunning vóór of op den lsten September 1903 moeten zijn
uitgevoerd naar genoegen van Burg. en Weth., zullende bij
niet voldoening daaraan de sloot door adressant in haren oor-
spronkelijken toestand moeten worden teruggebracht.
b. aan M. H. van Waveren, behoudens rechten van derden,
vergunning te verleenen tot het dempen van een gedeelte
sloot, ter lengte van 39 Meter, langs den Haarlemmerweg vóór
het perceel Sectie K n°. 44, onder de navolgende voorwaarden:
1°. dat het gedeelte sloot worde ontdaan van bodem- en
drijfvuil en worde aangevuld met zuiver zand tot nader door
Burg. en Weth. aan te geven hoogte en zulks in aansluiting
met den aan het zuidelijk einde van het slootgedeelte be-
staanden dam;
2®. dat aan het noordelijk einde van het gedeelte sloot
worde geplaatst eene beschoeiing, voorzien van een ijzeren
hek van voldoende sterkte, volgens door Burg. en Weth. goed
gekeurde teekening en constructie.
3n. dat, tot afvoer van het hemelwater, op nader door Burg.
en Weth. aan te wijzen plaatsen worden geplaatst 2 gegoten
ijzeren straatkolken (gemeentemodel), welke door middel van
verglaasd Engelsch aarden buizen inwendig wijd 20 c.m. moeten
worden verbonden met het riool in de aan te leggen z. g.
Brugstraat of welke, zoolang dit riool nog niet gelegd is, moeten
loozen in de poldersloot;
4°. dat de grond van adressant van den gemeentegrond
worde afgescheiden te halver breedte van de gedempte sloot,
door een ijzeren hek op steenen voet, volgens door Burg. en
Weth. vooraf goed te keuren teekening en constructie, tenzij
adressant het gedeelte der gedempte sloot, dat hem toebe
hoort, kosteloos aan de gemeente in eigendom afstaat, en
voorts met dien verstande dat bij eventueelen aanleg der
z. g. Brugstraat geen afscheiding tegenover deze straat zal
worden geplaatst;
5°. dat de straatkolken met de loozingen eigendom worden
van de Gemeente;
6°. dat daags vóór den aanvang der werkzaamheden hier
van kennis worde gegeven op het Bureau van Gemeente
werken
7°. dat alle werken ten genoegen van Burg. en Weth. wor
den uitgevoerd en, voorzoover zij adressants eigendom blijven,
behoorlijk worden onderhouden;
8°. dat deze vergunning vervalt, wanneer daarvan vóór of
op den lsten September 1903 geen gebruikt is gemaakt;
en voorts te besluiten, dat indien door adressant van deze ver
gunning wordt gebruik gemaakt, het gedempte gedeelte sloot,
dat gemeente-eigendom wordt, door en voor rekening van de
gemeente zal worden verhard.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
verzoekt eerbiedig de ondergeteekende M. H. van Waveren,
industrieel te Leiden
a, goedkeuring tot het behouden van de verbreeding van
den dam aan den Rijnsburgerweg voor het perceel kadastraal
bekend Sectie L. no. 619;
b. vergunning tot het dempen van de sloot langs den Haarlem
merweg voor het perceel kadastraal bekend Sectie K. no. 44.
Leiden, 26 Juni 1903. M. H. van Waveren.
N°. 216. Leiden, 10 Juli 1903.
Ter voorziening in de met 1 September a.s. vacant komende
betrekking van leerares in de Nederlandsche taal aan de Hoo-
gere Burgerschool voor Meisjes alhier, tengevolge van het met
ingang van dien datum verleend eervol ontslag aanMej.J. M.
Nassau Noordewier, hebben wij de eer U de volgende aanbe
velingslijst aan te bieden
1°. Mej. C. LIGTENBERG, doctoranda in de Nederlandsche
letteren te Amsterdam;
2°. Mej. J. A. H. VAN VELZEN, candidaat in de Nederlandsche
letteren te Leiden.
Aangezien wij ons geheel vereenigen met het voorstel van
de Commissie van Toezicht en van den Inspecteur op het
Middelbaar Onderwijs wier adviezen in de Leeskamer ter
inzage zijn nedergelegd om de benoeming vooralsnog een
tijdelijk karakter te doen dragen, geven wij Uwe Vergadering
in overweging de benoeming te doen plaats hebben voor den
tijd van één jaar en wel voor den cursus '1903/1904.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 217. Leiden, 11 Juli 1903.
Bij nevensgaand adres wordt door C. J. van Pijpen eervol
ontslag gevraagd uit zijne betrekking van stadstorenwachter,
met verzoek tevens om hem nevens het hem toekomend pen
sioen eene jaarlijksche gratificatie te verleenen van ƒ80.—.
Hoe zeer ook geneigd, waar adressant de gemeente welhaast
50 jaren trouw en ijverig heeft gediend, ook op het laatste ge
deelte van het verzoek gunstig te adviseeren, zoo hebben wij
toch gemeend, uit vrees voor het stellen van een zeer gevaarlijk
antecedent, daartoe niet te mogen overgaan, en dit te minder,
waar adressant immers reeds zijn volle pensioen, zijnde hetf
gedeelte der door hem genoten jaarwedde, heeft verdiend.
Mocht echter Uwe Vergadering van meening zijn, dat in dit
geval de exceptioneel lange dienstbetrekking van adressant
tot de gemeente het toekennen eener gratificatie wettigt, dan
zou daartegen onzerzijds geen overwegend bezwaar bestaan.
Tegelijkertijd echter wenschen wij bij deze gelegenheid uwe
aandacht te vestigen op een ander punt. Nu, door het verleenen
van ontslag aan den tegenwoordigen titularis, het ambt van
torenwachter weldra zal vaceeren, komt het ons voor, dat
zonder bezwaar tot de opheffing der betrekking zelve zou kun
nen worden overgegaan.
Moge ook de torenwachter in vroeger tijden voor de open
bare veiligheid zeer goede diensten hebben bewezen, thans
nu het brandwezen zoo geheel anders geregeld is en het politie
wezen een zoo groote uitbreiding heeft ondergaan, zijn zijne
diensten volkomen overbodig geworden en heeft dus de betrek
king geen andere reden van bestaan meer, dan haar bestaan
zelve. En om nu alleen daarom, uit eerbied voor de traditie
en ter wille van de bekoring, die ongetwijfeld in het midder
nachtelijk uur van de weemoedige toonen van den torenwachter
uitgaat, eene betrekking te handhaven, die jaarlijks van de
gemeente eene uitgave eischt van ƒ330.— zou, dunkt ons,
niet wel te verdedigen zijn in een tijd, waar zoo tal van nood
zakelijke uitgaven de gemeentekas bestormen, dat geheel het
streven der gemeentebesturen op bezuiniging in de niet strikt
noodzakelijke uitgaven behoort gericht te zijn.
Op grond van een en ander geven wij U daarom in over
weging
1°. Aan C. J. van Pijpen op zijn verzoek met ingang van
1 Augustus a.s. eervol ontslag te verleenen uit zijn betrekking
van stadstorenwachter, onder dankbetuiging der door hem