71
hunne inrichting behoorende vertrekken in welke zij slaapplaat
sen laten gebruiken en van den inhoud van elk dier vertrekken.
De aangifte moet gedaan worden binnen 3 maanden na het
in werking treden van deze verordening en binnen eenzelfde
tijdsverloop na elke verandering, die de inhoud dier vertrek
ken ondergaat.
Binnen 3 maanden na de aangifte wordt hun door Burge
meester en Wethouders schriftelijk mededeeling gedaan van
het grootste aantal personen, dat in elk der in het eerste lid
van dit artikel bedoelde vertrekken gelijktijdig slaapplaatsen
gebruiken mag.
Zij zijn verplicht te zorgen dat in elk dier vertrekken dui
delijk zichtbaar vermeld is, dat aldaar niet meer dan dat aantal
personen gelijktijdig slaapplaatsen mag gebruiken.
Art. 4.
Voor de berekening van den inhoud van vertrekken of van
zolders wordt alleen in aanmerking genomen de ruimte, welke
niet wordt ingenomen door betimmeringen, balken, schoor-
steenen of inspringende hoeken en komt de ruimte tusschen
den wand en daarvóór aanwezig behangsel, van bedsteden of
van in den wand aangebrachte kasten niet in aanmerking.
Twee kinderen, die den leeftijd van 10 jaren niet bereikt
hebben, worden voor de toepassing der bepalingen van de
artikelen 12 en 3 voor één bewoner of gebruiker van een
slaapplaats gerekend.
Art. 5.
Ten aanzien van woningen, niet begrepen onder de in art. 3
bedoelde inrichtingen, in welke het in de artikelen 1 en 2, eerste
lid, bedoelde aantal bewoners of gebruikers van slaapplaatsen
overschreden wordt, zijn die bepalingen niet van toepassing, in
dien de overschrijding het gevolg is van vermeerdering van het
gezin door geboorte of door wederopneming van tijdelijk elders
gevestigde leden na het tijdstip waarop de woning door het
gezin betrokken werd.
Onder gezin zijn begrepen de bloed- en aanverwanten, die
volgens de artikelen 376378 en art. 383 van het Burgerlijk
Wetboek in de termen kunnen vallen om op onderhoud aan
spraak te maken.
De bepalingen van art. 1, eerste lid en van art. 2, eerste lid zijn
bovendien niet van toepassing ten aanzien van woningen, waarin
geen andere personen wonen dan die haar reeds op den
4den Juli 1903 bewoonden.
Art. 6.
De hoofdbewoner eener woning is verplicht te zorgen dat
a. tot bewoning niet gebezigd worden andere vertrek
ken of zolders dan die door middel van ten minste één be
weegbaar raam of luchtkoker, van voldoende grootte of wijdte,
onmiddellijk in verbinding kunnen worden gebracht met de
buitenlucht;
b. op zolders of in zoldervertrekkenindien die niet be
schoten zijn, geene slaapplaatsen gebruikt worden;
c. slaapplaatsen in eenzelfde vertrek of zolder niet boven
elkander zijn aangebracht.
Van de verplichting genoemd sub a kan door Burgemeester
en Wethouders schriftelijk tot wederopzegging ontheffing ver
leend worden.
Art. 7.
Het hoofd van een gezin is verplicht te zorgen dat in zijne
woning zoowel zijne slaapplaats als die van een lid van zijn
gezin, dat den leeftijd van 12 jaren bereikt heeft, behoorlijk
afgescheiden is van de slaapplaatsin gebruik bij een persoon
van 12 jaren of daarboven, van eene andere sexe dan waartoe
hij of dat lid van het gezin behoort.
Deze bepaling geldt niet ten aanzien van de niet van
elkander afgescheiden slaapplaatsen van echtelieden.
Art. 8.
Slaapplaatsen mogen niet aanwezig zijn noch gebruikt wor
den in vertrekken, waarin winkel gehouden wordt.
Voor de naleving van deze bepaling is de hoofdbewoner aan
sprakelijk.
Van de verbodsbepaling van dit artikel kan door Burgemeester
en Wethouders schriftelijk tot wederopzegging ontheffing ver
leend worden.
Art. 9.
Onverminderd het bepaalde bij artikel 1620 eerste lid van
het Burgerlijk Wetboek is de hoofdbewoner eener woning ver
plicht te zorgen dat alle in de woning of in het daarbij be
hoorende, bij de bewoners in gebruik zijnde, erf aanwezige
goten, kolken, putten, riolen en privaten,-wanneer deze vol
of verstopt zijn, geledigd en gereinigd worden.
Het is hem verboden in de woning of op het erf een ver
zameling van vuil, afval of andere stoffen te hebben of te laten
blijven, wanneer daardoor stank verspreid wordt.
Art. 10.
De hoofdbewoner van eene woning, die niet of niet voldoende
zorgt dat deze of het daarin aanwezige huisraad in zinde-
lijken toestand verkeert, is verplicht op den hem door Burg.
en Weth. daartoe schriftelijk gegeven last, de woning of het
huisraad binnen den bij den last bepaalden termijn geheel
of gedeeltelijk te reinigen of te doen reinigen volgens de door
of van wege Burg. en Weth. gegeven voorschriften en, zoo
zulks tevens bij den last bepaald is, onder toezicht van een
door Burg. en Weth. aan te wijzen beambte.
Art. 11.
De hoofdbewoner van eene bewoonde, de gebruiker, eige
naar, vruchtgebruiker of beheerder van eene onbewoonde
woning, welke met ongedierte is besmet, is verplicht op den
hem door Burg. en Weth. daartoe schriftelijk gegeven last
te zorgen dat die woning binnen den bij den last bepaalden
termijn van ongedierte is gezuiverd.
Art. 12.
Voor de toepassing van de artikelen 10 en 11 worden onder
woningen mede begrepen woonwagens en woonschepen.
Art. 13. f.
Indien aan Burgemeester en Wethouders blijkt dat het
aantal bewoners of het aantal gebruikers van slaapplaatsen
in woningenniet begrepen onder de in art. 3 bedoelde
inrichtingen, grooter is dan volgens de artikelen 1 en 2 ge
oorloofd is, schrijven zij, krachtens het bepaalde bij de artt.
15 en 16 der Woningwet, te gelijker tijd met overlegging
van een afschrift van het advies der Gezondheidscommissie,
den bewoner, hoofd van het gezin aan, de overschrijding te
doen ophouden binnen een door Burg. en Weth. vast te stellen
termijn van ten minste een maand en ten hoogste een jaar.
Voor de naleving van de bepaling van art. 2 zijn, ten aan
zien van in art. 3 bedoelde inrichtingen de bestuurders of
de houders der inrichtingen aansprakelijk.
Art. 14.
Onverminderd het bepaalde bij art. 5, eerste lid, der Gezond
heidswet zijn, behalve de dienaren der gemeentepolitie, de
inspecteur der bouwpolitie en de buurtcommissarissen belast
met het opsporen der overtredingen van de bepalingen dezer
verordening.
Hun wordt de last verstrekt om, ter handhaving dier bepa
lingen, zoo noodig, de gebouwen en erven ook tegen den wil
van den bewoner binnen te treden mits met in achtneming
van de bepalingen der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad
n°. 83); de uitvoering van dezen last zal te allen tijde mogen
plaats hebben.
Art. 15.
Onverminderd de toepassing der straffen op de overtreding
van de bepalingen dezer verordening gesteld, kunnen Burge
meester en Wethouders alles, wat in strijd daarmede is daar-
gesteld, ondernomen of nagelaten, desnoods op kosten der over
treders doen wegnemen, beletten of verrichten overeenkomstig
artikel 46 der Woningwet.
Spoedeischende gevallen uitgezonderd, geschiedt dit niet dan
nadat de belanghebbende schriftelijk is gewaarschuwd.
Art. 16.
Strafbepaling.
Hij, die na verloop van den in art. 15 der Woningwet
bedoelden termijn geen gevolg geeft aan de aanschrijvingen
dat artikel genoemd, wordt, ingevolge art. 41 dier wet, ge
straft met eene geldboete van ten hoogste drie gulden voor
eiken dag van verzuim.
Hij tot wien eene aanschrijving wordt gericht kan, inge
volge het bepaalde bij art. 17 der Woningwet, binnen 30
dagen na de dagteekening der aanschrijving voorziening vragen
bij den Gemeenteraad, die binnen 6 weken na den dag,
waarop de voorziening is gevraagd, beslist.
Hangende de termijn tot en de behandeling der voorziening
blijft de aanschrijving buiten werking.
Bestuurders of houders van in artikel 3 bedoelde inrichtingen
worden bij overtreding van de artikelen 2, eerste lid en 3,
eerste, tweede en vierde lid, gestraft met een geldboete van
ten hoogste vijf gulden.
De overtreding van de artikelen 6, 9 en 10 wordt gestraft
met eene geldboete van ten hoogste vijf gulden; die van de
artikelen 7, 8 en 11 met eene geldboete van ten hoogste vijfen
twintig gulden.