aflossen, kan daartegen ook uit dien hoofde geen bedenking
bestaan.
Mitsdien geven wij U in overweging tot de goedkeuring
der in de statuten aangebrachte wijzigingen over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 27 Juni 1903.
Geeft eerbiedig te kennen:
het Bestuur der Vereeniging tot bevordering van den bouw
van Werkmanswoningen te Leiden,
dat door Z. E. den Minister van Justitie zekere wijzigingen
worden verlangd in het door Uwen Raad goedgekeurde Ont
werp van gewijzigde Statuten, als voorwaarde voor de erken
ning der Vereeniging volgens art. 26 der Woningwet;
dat door de Algemeene Vergadering der Vereeniging, op
den 26sten Juni gehouden, is besloten, al die wijzigingen aan
te brengen, welke door Z. E. zijn aangewezenen geen andere;
dat wij thans tot Uwen Raad het verzoek richten, zijne
goedkeuring aan deze aangebrachte wijzigingen wel te willen
verleenen, welke zijn opgenomen in den bij dit adres gevoegden
afdruk der Ontwerp-Statuten.
't Welk doende, enz.
H. B. Greven, Voorzitter.
Th. W. van Lidth de Jeude,
Secretaris.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
N°. 207. Leiden, 30 Juni 1902.
Den 27en Juni j.l. had de openbare verkoop plaats van het
perceel in de Paardensteeg, nis. 13 en 15, waarin thans het
café-restaurant «Franziscanerbrau" gevestigd is. Onmiddellijk
daarna werd, ingevolge de destijds, bij het vestigen eener
grondrente op het perceel ten behoeve der stadaan verkooper
en kooper opgelegde verplichting, aan de gemeente de nakoop
aangeboden.
Van oordeel, dat het alleszins in het belang der gemeente
mocht worden geacht over dit gunstig gelegen pand te kunnen
beschikken en overtuigd dat dit gevoelen ook door Uwe Ver
gadering zou worden gedeeld, meenden wij namens de gemeente
Yan dit naastingsrecht te moeten gebruik maken, te meer waar
de geboden koopsom ad f 12705.— niet bovenmatig hoog kon
worden geacht.
Gelegenheid om Uwe Vergadering vooraf over dien aankoop
te raadplegen bestond er niet, aangezien de gemeente zich
binnen 24 uren, nadat haar de nakoop is aangeboden, behoort
uit te spreken.
De kosten op den koop vallende bedragen 1021.—.
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging onze
handeling met uwe goedkeuring te bekrachtigen en dus tot
de naasting van het perceel aan de Paardensteeg nis. 13 en 15,
kadastraal bekend onder Sectie H n°. 1827, gemeente Leiden,
groot 1 A. 60 cA. voor den prijs van 12705benevens de
kosten van overdracht, te besluiten en tot de vaststelling van
den hierbij overgelegden suppletoiren begrootingsstaat ad
ƒ13725.— over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 208. Leiden, 2 Juli 1903.
In de raadszitting van 10 Juli 1902 werd besloten voorliet
jagen op waterwild op de Vroon wateren voor het jachtseizoen
1902—1903 permissiën uit te reiken tegen ƒ12.per stuk.
De afzonderlijke jachten op waterwild worden gewoonlijk
geopend in het laatst van de maand Juli.
Evenals in vorige jaren geven wij Uwe Vergadering in over
weging ook dit jaar ons te machtigen om voor het seizoen
1903/1904 permissiën uit te reiken voor het jagen op waterwild
op de Vroonwateren tegen betaling van f 12.— per stuk.
In het jaar '1902 werden 12 permissiën uitgereikt, alzoo voor
een bedrag van ƒ144.—.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 209. Leiden, 4 Juli 1903.
Naar aanleiding van het bepaalde bij artikel 1 tweede lid
der Woningwet, volgens hetwelk voorschriften nopens behoor
lijke bewoning door den Gemeenteraad moeten worden vast
gesteld, hebben wij de eer U hierbij eene verordening, zooda
nige voorschriften inhoudende, ter vaststelling aan te bieden.
Het geven van eene toelichting tot elke der voorgestelde
bepalingen schijnt ons onnoodig. Alleen wenschen wij er op
te wijzendat het Woningonderzoek de uitvoerbaarheid van
eene bepaling als art. 1 eerste lid bevat, heeft aangetoond,
althans wat betreft de bewoning der woningen, welke drie of
minder vertrekken bevatten. Bij dit onderzoek toch bleek o.a.
dat elk der onderzochte gedeelten der gemeenten een genoeg
zaam aantal woningen bevatte met voldoenden inhoud voor
de in eenzelfde gedeelte wonende gezinnen, zoodat de bepaling
derhalve geen aanleiding tot groot ongerief zal geven. Bovendien
voorkomt artikel 2, derde lid der Woningwet, overgenomen in
art. 5 der voorgestelde bepalingen, dat zij, die bij het indienen
der verordening eene woning met onvoldoende woonruimte
bewonen, genoodzaakt zouden zijn deze aanstonds te verlaten.
Na kennisneming van het door de Gezondheidscommissie
uitgebracht advies zal U blijken, dat door ons is voldaan
aan haar wensch, om in art. 6 de woorden »tot wederopzeg
ging" op te nemen, in art. 9 ook de privaten te vermelden
en om van het bepaalde in artikel 12 een afzonderlijk artikel
te maken.
Met de overige door deze Commissie in overweging gegeven
wijzigingen kunnen wij ons minder goed vereenigen. Hare
meening toch dat het, in geval een vertrek tevens tot winkel
dient, niet aangaat den geheelen inhoud als woning te be
schouwen, wordt niet door ons gedeeld en wij zouden het
eene te groote en niet gerechtvaardigde beperking van het in
eene woning als bewoners toe te laten aantal personen achten
indien, zooals de Gezondheidscommissie wenscht, bepaald werd
dat de inhoud van een woonvertrek, dat tevens voor winkel
wordt gebezigd, niet in aanmerking komt, zoo in dien winkel
tevens levensmiddelen worden verkocht of daarin het beroep
van uitdrager wordt uitgeoefend en in andere gevallen slechts
voor de helft.
Intusschen is het ons bij nadere overweging wenschelijk
voorgekomen om, zooals in artikel 8 wordt voorgesteld, eene
verbodsbepaling op te nemen tegen het aanwezig zijn en ge
bruiken van slaapplaatsen in vertrekken, waarin winkel gehou
den wordt.
En wat betreft de door de Gezondheidscommissie omtrent
art. 9 gemaakte opmerking, zijn wij van gevoelen dat het te
ver zou gaan indien verboden werd het hebben of laten liggen
van vuilnis, afval of andere stoffen, welke geen stank ver
spreiden.
Eindelijk zijn wij niet overtuigd van de noodzakelijkheid
om, zooals deze Commissie wenscht, het maximum van de
op overtreding van de artikelen 6, 9 en 10 gestelde straf te
verhoogen.
Ten slotte zij opgemerkt,dat duidelijkheidshalve debepalingen
der artikelen 2 derde en vierde lid en 15 der Woningwet zijn
opgenomen resp. in de artt. 5 en 13 der concept-verordening
en in art. 16 der verordening het bepaalde bij de artikelen 41
en 17 lid 2 en 3 dier Wet is herhaald.
De Commissie voor de Strafverordeningen.
Aan den Gemeenteraad.
VERORDENING, houdende voorschriften nopens behoorlijke
bewoning van woningen.
Art. 1.
Het aantal bewoners van eene op den 4den Juli 1903 be
staande woning of van eene woning, gebouwd volgens een
door Burgemeester en Wethouders goedgekeurd plan, dat vóór
of op dien datum bij dit College is ingediend, mag niet grooter
zijn dan een tiende gedeelte van het aantal kubieke meters,
dat den inhoud aangeeft, welken de tot die woning behoo-
rende, ter bewoning bestemde, vertrekken te zamen hebben.
Het aantal bewoners van eene woning, gebouwd volgens
een na den 4den Juli 1903 bij Burgemeester en Wethouders
ingediend en door dit College goedgekeurd plan, of van een
na dien datum tot woning ingericht gebouw of gedeelte van
een gebouw, mag niet grooter zijn dan een twaalfde gedeelte
van het aantal kubieke meters, bedoeld in het eerste lid.
Onder bewoners worden begrepen zij, die langer dan gedu
rende 14 achtereenvolgende etmalen in de woning zijn gehuis
vest zonder aldaar te wonen.
Art. 2.
Het aantal personen dat gelijktijdig slaapplaatsen gebruikt
in eenzelfde vertrek of zolder, mag niet grooter zijn dan een
tiende gedeelte van het aantal kubieke meters dat den inhoud
van dat vertrek of dien zolder aangeeft.
Afwijking van deze bepaling kan door Burgemeester en
Wethouders schriftelijk tot wederopzegging worden toegestaan.
Art. 3.
Bestuurders van weeshuizen of van oude-liedenhuizen, loge
menthouders en slaapsteêhouders zijn verplicht bij Burgemeester
en Wethouders schriftelijk aangifte te doen van het aantal tot