06
N°. 194. Leiden, 23 Juni 1903.
Ter voorziening in de vacature, ontstaan door het aan Prof.
Dr. J. F. O. S. Veit verleend eervol ontslag, hebben wij de
eer u voor te stellen diens opvolger Prof. L)r. van der Hoeven,
te benoemen tot stadsvroedmeester, en wel ingevolge de door
u vastgestelde instructie, voor den tijd van 3 jaren, ingaande
1 Juli a.s.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N° 195. Leiden, 23 Juni 1903.
Bij nevensgaande missive wordt door commissarissen van
de stedelijke gasfabriek eene wijziging der pensioen-veror
dening van 20 Maart 1902 (Gem. BI. n° 6) voorgesteld ten
einde de gasstokers der fabriek in een even gunstige positie
te brengen als de politieagenten, zoowel ten aanzien van den
leeftijd, waarop door hen aanspraak op pensioen kan worden
gemaakt, als van de hoegrootheid van het door hen verworven
pensioen. Slechts wordt, wat dit laatste punt betreft, de
restrictie gemaakt, dat het pensioen 5 der jaarwedde zal
bedragen voor ieder jaar, door hen als gasstolcer dienst ge
daan, zoodat de jaren, vroeger door hen in andere betrekkingen
in dienst der gemeente doorgebracht, volgens den gewonen
regel voor i/e0 der jaarwedde zullen worden in rekening ge
bracht. Men achtte dit billijk, waar de gasstokers veelal eerst
op vrijgevorderden leeftijd als zoodanig worden aangesteld,
terwijl daarentegen de politieagenten bijna zonder uitzondering
van den aanvang af als zoodanig in dienst der gemeente treden.
En nu meende men dat er inderdaad geen reden kon bestaan
om bij de berekening van het pensioen der gasstokers ook
die jaren voor der jaarwedde in rekening te brengen,
waarop door hen in andere lichtere betrekkingen diensten
aan de gemeente waren bewezen.
Wij kunnen ons geheel met dit voorstel van commissarissen
der gasfabriek vereenigen en geven u mitsdien in overweging
1° in art. 4 der verordening voornoemd, in den 2den regel
het woordje »en" te vervangen door een en achter het woord
«inspecteur," alsnog in te voegen «en de gaststokers van de
stedelijke gasfabriek'en
2° in den 6den regel van onderen van art. 9 dier verordening
achter het woord «dienst" alsnog toe te voegen «en voor de
gasstokers van de stedelijke gasfabriek voor ieder jaar als
zoodanig door hen dienst gedaan."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 13 Mei 1903.
Bij dezen hebben wij de eer U in overweging te geven bij
den Raad een voorstel tot wijziging van Tie Verordening van
den 20sten Maart 1902, regelende het verleenen van pensioen
en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren (Gemeenteblad n° 6
van 1902) aanhangig te maken, in dier voege dat in art. 4
in den 2den regel het woordje »en" zal worden vervangen door
een en in den 3den regel achter het woord «inspecteurs"
zal worden ingelascht, «en de gasstokers van de Stedelijke
Gasfabriek," en in art. 9 in den 6den regel v. 0. achter het
woord «dienst" zal worden gevoegd «en voor de gasstokers
voor den tijd als zoodanig door hen dienst gedaan."
TOELICHTING.
Namens een groot aantal werklieden der Stedelijke Gas
fabriek is aan den Directeur het verzoek gedaan om evenals
de politie-beambten na 30-jarigen dienst, op 55-jarigen leeftijd
en op den grondslag van voor ieder jaar dienst aanspraken
op pensioen te kunnen doen gelden
In onze Vergadering van 4 Maart j. 1. is dit verzoek be
handeld en ofschoon naar onze meening die gunstige bepaling
niet voor het geheele personeel mag worden ingevoerd, zoo
zijn er termen om voor een deel van het personeel, met name
de gasstokers, dit verzoek te ondersteunen.
Over het algemeen kan gezegd worden, dat gasstokers vroeg
oud worden; zij zijn bij het verrichten van hun arbeid aan
snel afwisselende temperatuur blootgesteld en moeten beurte
lings dag- en nachtdienst doen. Het werk heeft daarbij een
nadeeligen invloed op de oogen.
Ingeval zij het werk in de stokerij laten varen voor de meer
lichte terreinwerkzaamheden, blijken hunne diensten toch
weinig productief.
Er komt nog bij, dat deze categorie van arbeiders in den
regel niet voor hun 28ste of 30ste jaar in de stokerij worden
te werk gesteld, daar de ondervinding heeft geleerd, dat jongere
krachten te spoedig gesloopt worden. Zij doen dan soms jaren
achtereen als losse stokers gedurende de wintermaanden dienst,
en zijn des zomers elders werkzaam.
Het is dus voor hen moeielijk om onder de thans geldende
bepalingen een pensioen te verkrijgen, dat voldoende zal zijn
om in hun onderhoud te voorzien.
Het is de bedoeling, dat de pensioensgrondslag van 5
voor ieder jaar dienst, alleen zal gelden voor de diensten door
hen als gasstoker gepresteerd. Voor den overigen tijd in dienst
der gasfabriek doorgebracht zal de grondslag 1/eo voor ieder
jaar dienst worden aangehouden. Wij achten het daarom
noodig in de Verordening op te nemen voor den tijd als zoo
danig door hen dienst gedaan
Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek
11. C. JUTA, Voorzitter.
v. DOESBURG, fung. Secretaris.
N°. 196. Leiden, 24 Juni 1903.
Tengevolge van de verhoogingen van het op de loopende
begrooting voor kasgeld uitgetrokken bedrag, resp. met
f 100.000.(bij Raadbesluit van 2 April) en met f 70 000.
(bij Raadsbesluit van 18 Juni) zal uit den aard der zaak ook
Volgnr. 190 der begrooting «Rente van tijdelijk, ter voorziening
in kasgeld, opgenomen gelden" eene belangrijke verhooging
moeten ondergaan. Terwijl toch oorspronkelijk, in de ver
onderstelling dat de uitgetrokken f 100.000— niet gedurende
het volle jaar benoodigd zouden zijn, slechts 2500.voor dit
doel waren uitgetrokken, komt thans reeds een bedrag van
f 726.12 op dezen post te kort. En dit bedrag zal nog met
ƒ3740.moeten worden vermeerderd, indien de loopende
accepten tegen denzelfden rentevoet worden gecontinueerd.
Neemt men dan verder aan dat van de in de laatste raads
zitting toegestane ƒ70.000gedurende 1ja jaar over een bedrag
van 50.000.— zal moeten worden beschikt, dan zullen ander
maal voor rente en bijkomende kosten 1150.noodig zijn.
Alles te zamen genomen is het dus wenschelijk den post met
ƒ5600.— te verhoogen, welk bedrag uit de onvoorziene uit
gaven zal kunnen worden gevonden waarop thans nog ƒ10.723.—
beschikbaar zijn.
Mitsdien geven wij U in overweging tot de vaststelling van
den hierbij overgelegden suppletoiren begrootingsstaat over
te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 197. Leiden, 26 Juni 1903.
Onder overlegging van het bericht van het Hoofd der School
en van het advies van den Arrondissements-schoolopziener,
hebben wij de eer Uwe Vergadering de volgende voordracht
aan te bieden voor de benoeming van een onderwijzer aan
de openbare school der 3e klasse n°. 5, ter vervulling van de
vacature, ontstaan door de benoeming van den heer P. C. G. A.
Wijkmans tot onderwijzer aan de school der 3e klasse n°. 3:
1°. J. TEMME, onderwijzer te Haarlem;
2°. A. H. D. WEPSTER, onderwijzer te Haarlem;
3°. P. ZIERE, onderwijzer te Zuid-Schalkwijk bij Haarlem.
Wij verzoeken U thans tot eene benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 198. Leiden, 27 Juni 1903.
Ten gevolge van het door U aan de Directrice der Hoogere
Burgerschool voor Meisjes verleend verlof van 6 maanden
werd de leerares in de wiskunde, Mej. Hoestra, met de leiding
der school belast en moesten eenige der lesuren van dezein
het geheel 6 urenaan de dames Michelsen en Eldering wor
den opgedragen, terwijl Mej. Oort, tijdelijk leerares in het
Duitsch in de lagere klassen, met het volledig onderwijs in
dat vak moest worden belast.
Ingevolge de bepaling nu van art. 16 der desbetreffende veror
dening van 7 Mei 1896 (Gem.BI. n°. 5) worden deze meerdere
diensten althans voor zooveel de beide eerstgenoemde leeraressen
betreft, bezoldigd naar den maatstaf van ƒ2.50 per wekelijksch
lesuur, zoodra de tijdelijke toestand een maand heeft geduurd.
Blijkens haar in de Leeskamer ter inzage liggende missive
acht echter de Commissie van Toezicht het wenschelijk, dat
in dit geval, in afwijking van de bepaling van art. 16, het
extra-honorarium van den aanvang der waarneming af worde
toegekend. Waar nl. deze leeraressen belast worden met
het onderwijs in een vak, waarin zij niet gewoon zijn les te
geven, en dit onderwijs dus uit den aard der zaak grooter
inspanning van haar zal vereischen, en waar het tevens niet
onmogelijk is, dat de gemeenteraad bij de regeling der bezol
diging van waargenomen lesurenalleen heeft gedacht aan liet
geval, dat de leeraressen onderwijs geven in het vak, waarin
zij zijn aangesteld, meent de commissie dat er alleszins termen
bestaan, om hier de extra-belooning aanstonds te doen ingaan.
I 7