DONDERDAG
4 JUNI 1903.
73
de tuberculose nog zoo vaag is, dat wij gerust kunnen er
kennen, nog aan het begin te staan van dit belangrijke ter
rein. Door erkend bekwame mannen op dit gebied wordt ook
beweerd dat men in den loop van enkele jaren misschien
tot resultaten zal komen, waaraan men op dit oogenblik niet
heeft gedacht, en dat als een voordeel zal worden geboekt
wat thans als nadeel staat aangeschreven. Wanneer een
nieuwe Commissie optreedt, bestaande uit geheel nieuwe
personen, en die Commissie krijgt alle mogelijke inlichtingen
van den Directeur, die zijn invloed toch op uitgebreide wijze
zal kunnen doen gelden, dan geloof ik dat volkomen wordt
voldaan aan de eischen, die men voor een degelijke behan
deling der zaak mag stellen.
De Voorzitter. Het amendement van den lieer Pera bestaat
uit drie deelen. Ten eerste dat de Commissie zal bestaan uit
drie veeartsen. Er staat niet in het amendement dat het
moeten zijn gediplomeerde veeartsen, dus zij die niet voor
zien zijn van een diploma kunnen ook benoemd worden.
Maar dit daargelaten, ik geloof toch dat de heer Pera zich
van de herkeuring een verkeerd denkbeeld vormt. Hij denkt
veel te veel aan een rechtsgeding, waarbij als het ware in
hooger beroep beslist wordt over eene beslissing in eerste
instantie. Ik merk op dat reeds uitvoerig in de toelichting
is uiteengezet, dat zulks niet het geval is. Herkeuring is niets
anders dan een tweede onderzoek om eventueele abuizen aan
den dag te brengen, die mogelijk bij het eerste onderzoek
zijn begaan. Het is dus niet juist, dat de Directeur rechter
wordt in eigen zaak, en men vergeet, dat bij herkeuring de
vertegenwoordiger van den belanghebbende er wel komt, en
die zal op het object zijn eigen zelfstandige onderzoekingen
kunnen doen. Is het nu recht en billijk, om bij dat onder
zoek van dat object uit te sluiten dengeen, die het eerste
onderzoek heeft ingesteld? Hij moet toch al aanstonds kunnen
aantoonen, wat naar zijne meening tot de afkeuring heeft
moeten leiden. De heer Pera zegt, dat dit in het amendement
staat, maar het staat er niet in. In het amendement staat:
om de redenen te ontwikkelen waarom de afkeuring heeft
plaats gehad, dus niet om zelf te demonstreeren. Wanneer
dit nu geschiedt buiten zijn tegenwoordigheid, komt hij in
ongunstiger conditie, ook ten nadeele van de openbare ge
zondheid, omdat hij niet kan aantoonen de plaats waar hij
het gebrek heeft gevonden.
Wat nu betreft de benoeming van het derde lid der com
missie stelt de heer Pera voor, dat dan wanneer de twee
aangewezenen het over den derde niet kunnen eens worden,
de aanwijzing geschiedt bij loting tusschen de beide voorge
dragenen. Dat is een oplossing, die niet kan worden aanvaard,
want dan wordt in elk geval de benoeming van den derden
persoon, en daarmede ook de beslissing over het geheel, op
gedragen aan een van beide partijen. Dat is voorkomen in het.
voorstel van Burg. en Weth., waarbij Burg. en Weth. zijn
aangewezen als de autoriteit, die het derde lid der commissie
aanwijst, wanneer beide partijen het niet kunnen eens worden.
Dat is bepaaldelijk aldus voorgesteld, omdat de benoeming
van het derde lid in een commissie dikwijls groote moeielijk-
heid inheeft. Het gebeurt wel eens, dat men dan om aan te
wijzen het derde lid neemt een rechterlijke autoriteit en meestal
wendt men zich dan tot den kantonrechter; maar dezen is
nergens de verplichting opgelegd om dat te doen en er zijn
ook wel rechters, die het weigeren. Zoo is het voorschrift o.a.
ook in de telefoon-concessie, maar daarbij is eveneens bepaald,
dat wanneer de rechterlijke autoriteit weigert, het derde lid
moet worden benoemd door den Burgemeester. De meest ra-
tioneele en snelst werkende oplossing is dus, dat in geval de
twee benoemden het op dat punt niet kunnen eens worden,
de benoeming van het derde lid wordt opgedragen aan Burg.
en Weth., daar die de vertegenwoordigers zijn van de gemeente
en het hier als het ware geldt een geding tusschen dengeen,
die afgekeurd heeft en den belanghebbende, die met zijn ver
tegenwoordiger aanwezig is. Wanneer Burg. en Weth. daartoe
worden geroepen, kunnen zij dus wel worden geacht geheel
onpartijdige personen te zijn, zoodat de voorgestelde regeling
aanbevelenswaardiger is dan die, welke de heer Pera voorstelt.
De heer Pera. Slechts op twee punten wensch ik even
nog iets op te merken. Ik heb uit het door U gesprokene
verstaan, dat de Directeur de gelegenheid moet hebben voor
de commissie de redenen te ontwikkelen waarom de afkeu
ring heeft plaats gehad. Maar dat heeft wel geen nadere
omschrijving noodig, want die gelegenheid zal bestaan, want
het ontwikkelen van die redenen zai plaats kunnen en moeten
hebben door den Directeur op de wijze als hij noodig acht
om aan de leden der commissie duidelijk te maken waarop
zijn oordeel is gegrond. Dus het demonstreeren voor de com
missie van alles wat hij noodig acht staat hem vrij. De
quaestie loopt alleen hierover, of hij zal hebben een stem in
de beslissing; overigens heeft hij alle gelegenheid zich te
doen geldendaartegen heb ik niets. De Directeur is belang
hebbende en in een commissie van drie leden heeft eene
stem zeker groote beteekenis.
Wat nu betreft het benoemen van het derde lid in de
commissie zeker zou ik Burg. en Weth. hebben genoemd,
wanneer ik hen al niet reeds genoemd had. Maar ligt daarin
een bezwaar, dat het beter wordt geacht dat zoo noodig
Burg. en Weth., of wel anderen, die benoeming doen, teneinde
loting uit te sluiten, dan is mij dat ook wel. Hoofdzaak is
dat wij het buiten de orde achten, den Directeur mede plaats
te doen nemen in de commissie. Het bezwaar is niet dat hij
met de commissie zal medewerken, dit is noodig en ge-
wenscht, en gelijk reeds gezegd is wordt hem de meeste vrij
heid toegestaan. Hij dient in de commissie echter geen stem
te hebben. De personen in de commissie dienen te staan
buiten het gewone terrein van het slachthuis. Wil men daar
voor nu nemen leeraren van de veeartsenijschool of direc
teuren van slachthuizen ook goed, ofschoon wij gediplo
meerden, dus mannen, die examen hebben gedaan, ook voldoende
vinden en het zelfs plichtmatig achten hen niet uit te sluiten.
De Voorzitter. Ik wil beginnen met er aan te herinneren,
dat ik in de bestrijding van uw amendement niet bijzonder
er op hebt gedrukt, dat u de commissie wilt laten bestaan
uit drie veeartsen" zonder meer; en ik heb dat nog niet
gedaan, omdat ik meen dat daarop later zou teruggekomen
kunnen worden. De ondervinding heeft geleerd, dat de meest
bevoegden tot het doen van herkeuringen zijn zij, die dagelijks
met het onderzoek van vee en vleesch heiast zijn, en dat zijn
alleen de personen die verbonden zijn aan een openbaar
slachthuis. Daaromtrent zijn de meeningen onder de des
kundigen niet verdeeld. Men heeft er ook op gewezen, dat
wanneer men veeartsen belast met de keuring uit plaatsen
waar geen abattoir is, men zich niet kon beperken tot de
grootere plaatsen, maar dan ook veeartsen uit kleinere plaatsen
moet nemen, waar keuring maar zelden plaats vindt, wat dus
niet aanbevelenswaardig is. Wij moeten werkelijk in het be
lang van de zaak zorgen, dat de keuring alleen geschiedt
door hen wier dagelij ksch werk het is, namelijk personen
verbonden aan een abattoir, of leeraren verbonden aan een
Rijksveeartsenijschool belast met keuring. De heer Pera sprak
telkens van eene beslissing der commissie van herkeuring,
maar ik herhaal, het is eigenlijk niets anders dan eene expertise,
waarbij men op het object aantoont de reden der afkeuring.
Wanneer men het een of ander ziekteverschijnsel heeft ge
vonden, kan over het aanwezig zijn er van bijna geen verschil
van gevoelen bestaan.
Wat de heer Pera opmerkt omtrent de tuberculose dat de
meeningen zich daaromtrent nog kunnen wijzigen, dat betreft
alleen de geneeswijze, maar niet het aanwezig zijn van het
ziekteverschijnsel. Wat het benoemen van deskundigen betreft,
het komt wel voor, dat een veearts een dergelijke benoeming
niet aanneemt. In Groningen is het eenige dagen geleden
gebeurd, dat een bekend veearts weigerde aan een herkeuring
deel te nemen, omdat hij niet dagelijks belast is met de
keuring van vee en vleesch en hij zich dus niet bevoegd achtte
om in dergelijke zaken een uitspraak te doen.
Daarom hebben Burg. en Weth. in overeenstemming met
de commissie van het slachthuis de grenzen zoo getrokken,
als in het artikel geschiedt.
De heer Pera wil nu de loting doen vervallen, indien er
een betere regeling aan te wijzen is; welnu, hij neme dan
die van Burg. en Weth.
Inmiddels is er ingekomen een tweede amendement van
den heer A. J. van Hoeken J.Jz. die het art. aldus wenscht
te lezen:
y>De herkeuring geschiedt door eene commissie van drie ge
diplomeerde veeartsen, hetzij verbonden aan Openbare Slacht
huizen elders in Nederlandhetzij als leeraren belast met het
onderwijs in vleeschkeuring aan 's Rijks Veeartsenijschool, waar
van een aan te wijzen door Burgemeester en Wethouders, een
door den belanghebbende en de derde door de beide bedoelde
benoemden.
Ingeval dezen het over dien derde niet kunnen eens worden,
geschiedt de aanwijzing door Burg. en Weth.
De Directeur en de Adjunct-Directeur van het Openbaar
Slachthuis zijn in deze commissie niet benoembaar.
Den Directeur of diens adjunct moet de gelegenheid gegeven
worden aan de commissie te ontwikkelen, waarom de afkeuring
heeft plaats gehad."
Het amendement van den heer van Hoeken wil dus den
Directeur en den Adjunct-Directeur uitsluiten, maar hen wel
de gelegenheid geven om de redenen te ontwikkelen, waarom
de afkeuring heeft plaats gehad. Overigens is het voorgesteld
artikel gevolgd, zooals het daar ligt.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Ik meen, Mijnheer de
Voorzitter, dat ik in mijn amendement, door daar te zetten:
gediplomeerde veeartsen, ben tegemoet gekomen aan hetgeen
door U is betoogd. Alleen wil ik even opmerken, dat in het