72
DONDERDAG
4 JUNI 1903.
waar tengevolge van meer doorspuiing een gewenschte toe
stand is verkregen; en dat heeft niet veel geld gekost. Mis
schien zouden ook in die richting pogingen kunnen worden
gedaan, om door middel van pers- of pompwerktuigen versch
water in de grachten te krijgen. Dat is een middel, dat zeker
niet zooveel geld kost als de oplossing, die de heeren Broekman
en Dekhuyzen aan de hand doen. Dat alles zeg ik om den
Raad de overtuiging te geven, dat bij mij niet als een wet
van Meden en Perzen vaststaat, dat zoo en niet anders dan
langs den weg van het nieuwe plan een oplossing kan worden
gevonden.
De heer De Lange. Teneinde alle misverstand voor mijzelf
af te snijden, mijnheer de Voorzitter, wensch ik gaarne nog
eens te vragen, of ik goed heb begrepen, dat niet de bedoe
ling is van Burg. en Weth.dat wanneer wordt aangenomen
het voorstel van Burg. en Weth.geamendeerd als door den
heer Drucker is voorgesteld, daarmede de Raad zal hebben
uitgesproken, dat finaal afstand wordt gedaan van het plan-
Broekman
Ik wensch nog even aan te geven waarom ik dat aldus
vraag. Door U is aangehaald de memorie van Burg. en Weth.
n°. 154en daarin lees ik»Met ons toch kwam de Gezondheids
commissie tot de conclusie, dat financieele overwegingen van
de uitvoering zoowel van het plan-Dekhuyzen als van dat
van den heer Broekman moesten doen afzien
De Voorzitter. Ik geloof, dat de heer de Lange uit het
oog verliest, dat dan vooraf zou hebben moeten gaan een prin-
cipieele beslissing over de wijze van rioleeren en dat die op
deze en geen andere wijze zou tot stand komenb. v. door
aanneming van motie of amendement. Dat is niet voorgesteld
en derhalve worden Burg. en Weth. eenvoudig, overeenkomstig
de voordracht, uitgenoodigd nu te trachten in deze richting
een oplossing te vinden.
De heer A. J. van Hoeken JJzn. Ik heb niet het woord
gevraagd, Mijnheer de Voorzitter om over de voordracht van
Burg. en Weth. of over het amendement te spreken, maar
om te herhalen wat ik reeds ter sprake hebt gebracht, n. 1.
of zal blijven doorgaan het op de binnengrachten doen af
vloeien van het vuil der fabrieken en andere inrichtingen?
Daarvoor zijn, dunkt mij, evenzeer maatregelen noodig als
tot het dempen van de meest vervuilde slooten, die aan den
buitenrand zitten.
De Voorzitter. Ik kan daarop antwoordendat dit zal
moeten wachten totdat deze quaestie tot eene oplossing is
gebracht. Door spuiing kunnen de stoffen wel worden ver
wijderd, maar dit moet toch wachten op de behandeling van
het plan van rioleering; wellicht dat het daarmede in ver
band kan worden gebracht.
De heer A. J. van Hoeken JJz. M. D. V. Mag ik nog eens
even terugkomen op de quaestis daar straks reeds door mij
besproken nl. de vervuiling van onze binnengrachten. Ik geloof
dat de grootste vervuiling zou kunnen worden voorkomen
wanneer de fabrieken verplicht werden het dikke vuil dat
zij loozen in filterbakken of tanks op te vangen. Vooral is
dit ook noodig voor de bleekerijen die de wateren rondom
de stad op een geweldige wijze verontreinigen. Buitendien
kan men bij laag water verbazende ophoopingen van vuil
hier en daar in de grachten zien, wat mijns inziens bewijst,
dat er geen voldoend toezicht op het inwerpen wordt gehouden.
De Voorzitter. Het punt door den heer van Hoeken be
sproken is thans buiten de orde; Burg. en Weth. zullen echter
gaarne van de wenken door den heer van Hoeken gegeven,
bij gelegenheid gebruik maken.
Het voorstel van Burg. en Weth. zooals het door overneming
van het amendement Drucker is gewijzigd, wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
XXII. Voorstel tot wijziging van het Reglement van orde
voor de vergaderingen van den Gemeenteraad.
(Zie Ing. St. n°. 166).
De heer Drucker. M. d. V. Tegen wijziging van art. 43
heb ik volstrekt geen bezwaar, maar wel tegen iets dat ook
in het voorstel van Burg. en Weth. voorkomt, nl. dat zij het
geheele Reglement van Orde opnieuw willen doen drukken.
Wanneer men dat Reglement van Orde eens naleest, dan
ziet men dat er heel wat in staat, dat thans niet meer wordt
nageleefd, dat in den loop der tijden onbruikbaar is geworden.
Wanneer derhalve het Reglement opnieuw zal worden gedrukt,
zou men het dan niet liever eerst in overeenstemming brengen
met den feitelijken toestand en met de eischen des tijds
De Voorzitter. Ik geloof dat er bij de Commissie voor de
huishoudelijke verordeningen wel geen bezwaar zal bestaan
om aan het verlangen van den heer Drucker tegemoet te komen.
liet voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XXIII. Vaststelling van de verordening regelende de her
keuring van afgekeurd vee en vleesch.
(Zie Ing. St. n°. 164).
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat het noodig is algemeene
beschouwingen te voeren, omdat al de quaesties waar het over
gaat beter bij de artikelen ter sprake kunnen komen.
Aan de orde is art. 1.
De heer Bosch. M. d. V., in art. 1 heeft een kleinigheid
mijn aandacht getrokken, die waarschijnlijk anders is bedoeld
door Burg. en Weth. dan zooals zij hier staat uitgedrukt.
Er staat, dat wanneer herkeuring wordt verlangd, de belang
hebbende binnen 12 uren na de afkeuring moet kennis geven,
dat hij van zijn bevoegdheid wenscht gebruik te maken. Nu
is naar mijn meening de bedoeling dat dat 12 daguren zullen
zijn, want als tegen den avond eene afkeuring plaats heeft,
dan zou het einde van dien termijn van 12 uren vallen in den
vroegen morgen en er dus geen gelegenheid zijn van die
bevoegdheid gebruik te maken. Ik weet niet, of Burg. en
Weth. dat zouden willen wijzigen door ineens van de 12 uren
24 te makendan zou tevens de nacht er in begrepen
zijn, of dat aan het art. zou worden toegevoegd, dat de
bedoeling is alleen daguren, ik laat dat dus aan uwe goed
keuring over. Ik wenschte er alleen op te wijzen, dat als het
zoo blijft, in bepaalde gevallen de gelegenheid verloren gaat.
De Voorzitter. Men heeft gemeend op deze wijze tegemoet
te komen aan het bezwaar dat van verschillende zijden is
kenbaar gemaakt, en ik geloof, dat met deze oplossing het
bezwaar, dat u veronderstelt niet bijzonder groot is. Zooals
u weet bedraagt het aantal herkeuringen slechts 4 a 5 per
'jaar, en voor het geval door u bedoeld zou het juist moeten
plaats hebben, dat een afkeuring plaats vond in den avond;
indien b. v. afkeuring plaats heeft des avonds te 6 uur en
men wenscht herkeuring, dan kan niet later dan des
morgens te 6 uur de kennisgeving daarvan worden gegeven.
Ik geloof, dat het bezwaar van een onbeteekenenden omvang
is, maar in elk geval zal daarmede in de praktijk wel rekening
kunnen worden gehouden.
De heer Bosch. Indien de bedoeling is, dat met dit bezwaar
rekening zal worden gehouden, dan heb ik er niets tegen dat
de redactie blijft gelijk die is.
Art. 1 wordt daarop ongewijzigd zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Beraadslaging over art. 2, luidende
»De herkeuring geschiedt door eene commissie van drie per
sonen en wel door den Directeur van het slachthuis of bij
verhindering diens adjunct, aan te wijzen door Burgemeester
en Wethouders en twee veeartsen, hetzij verbonden aan open
bare slachthuizen elders in Nederland, hetzij als leeraren
belast met het onderwijs in vleeschkeuring aan 's Rijks-Vee
artsenijschool, van welke beiden één door den belanghebbende
aan te wijzen en de derde door de beide bedoelde benoemden.
Ingeval dezen het over dien derde niet kunnen eens worden,
geschiedt de aanwijzing door Burgemeester en Wethouders."
Hierop is ingediend een amendement-Pera, luidende:
))Dc herkeuring geschiedt door eene Commissie, bestaande
uit drie veeartsen, waarvoor niet in aanmerking komen de
Directeur van het Slachthuis of diens adjunct.
Van deze drie veeartsen wordt één benoemd door Burg. en
Weth., één door den belanghebbende, terwijl de derde benoemd
wordt door de twee aangewezenen, of, zoo dezen het over dien
derde niet kunnen eens worden, geschiedt de aanwijzing bij
loting tusschen de twee voorgestelden.
Deze Commissie is verplicht aan den Directeur of diens ad
junct de gelegenheid te geven om de redenen te ontwikkelen
waarom de afkeuring heeft plaats gehad.'1
Daar het amendement voldoende wordt ondersteund, kan
het een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De heer Pera, M. d. V. Wat ik wensch op te merken
naar aanleiding van de wijziging, die ik in art. 2 wensch te
brengen, is heel weinig, want ik meen, dat wat hier voor
gesteld wordt als wijziging zoo natuurlijk is, dat iedereen
het wel begrijpt; ik zou haast zeggen de wenschelijkheid er
van erkent. Wanneer toch met recht sprake kan zijn van
eene herkeuring, dan moet die herkeuring geschieden door
andere personen, die nieuw voor de zaak komen te staan,
en geheel vrij kunnen oordeelen. Wanneer de Directeur bij
eene herkeuring de leiding heeft, dan acht ik de belangen
van den belanghebbende niet genoeg gewaarborgd. Daarbij
komt nog, dat de ontwikkelingsgeschiedenis en de kennis van