68
DONDERDAG 4 JUNI 1903.
De heer Körevaar. Gaarne zou ik willen adviseeren, aan
den wensch van den heer van Dissel te voldoen, maar de
wet verbiedt dat. De wet zegt alleen, dat het plan van uit
breiding aan de goedkeuring van den Raad wordt onder
worpen en niet stuksgewijze. Een andere zaak zou het zijn
wanneer de heer van Dissel, of andere Raadsleden, kennis
wilden nemen, officieus, van wat door de Commissie van
Fabricage voorloopig is vastgesteld; ik geloof niet, dat er
bezwaar tegen zou zijn die inlichtingen te verschaffen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Op het verzoek wordt zonder hoofdelijke stemming gunstig
beschikt.
XIII. Verzoek van de Directrice der Hoogere Burgerschool
voor meisjes om een verlof van zes maanden tot herstel van
gezondheid.
(Zie Ing. St. n°. 158).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
gunstig op beschikt.
XIV. Voorstel tot het verleenen van afschrijving van plaatse
lijke directe belasting, dienst 1902.
(Zie lng. St. n°. 149).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XV. Voorstel tot toekenning van een voorschot uit de ge
meentekas aan den Directeur van het Openbaar Slachthuis
voor het doen van betalingenwelke geen uitstel kunnen lijden
en tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat.
(Zie Ing. St. n°. 153).
Het voorstel wordt zonder beraadslaging en zonder hoofde
lijke stemming aangenomen en de desbetreffende begrootings
staat vastgesteld.
XVI. Voorstel tot verhooging van begrootingsposten van
het dienstjaar 1902, waarvan de raming te laag is gebleken.
(Zie Ing. St. n°. 144).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XVII. Voorstel tot aanvulling van art. 17 der verordening
van den 25en Januari 1894 (Gem.blad n°. 5) regelende de in
wendige inrichting der scholen, de toelating en het ontslag
der leerlingen.
(Zie Ing. St. n°. 145).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XVIII. Voorstel tot aanvulling van de verordening van
5 Juni 1902 (Gem.blad n°. 10), bepalende het getal der scholen
voor openbaar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het
onderwijs op elke schoolden bijstand aan de hoofden der
scholen te verleenen en de bezoldiging van het onderwijzend
personeel.
(Zie Ing. St. n°. 156).
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Ik zou gaarne
van U vernemen, of er zoo veel leerlingen zijn, waardoor een
onderwijzer of onderwijzeres moet benoemd worden. In de
stukken kan ik daaromtrent niets vindenen ik zou gaarne
willen weten, of het getal leerlingen zoo groot is, dat een uit
gaaf van een ƒ600.daarvoor gerechtvaardigd is.
De heer van Hamel. Dat getal varieert tusschen de 16 en
20, de opgaaf heeft bij de stukken gelegen, maar is waar
schijnlijk verloren geraakt.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Is dat het getal voor de
beide scholen te zamen?
De Voorzitter. Ja, dat is het getal voor beide scholen tezamen.
De heer Pera. M. d. V. Is het de bedoeling, dat voor jongens
en meisjes afzonderlijk een onderwijzer of onderwijzeres zal
benoemd worden, of worden zij in eene klasse vereenigd? Al
is dit laatste echter het geval, dan moet ik toch nog bezwaar
maken om voor dit voorstel te stemmen, want het voorstel
beoogt eigenlijk niet anders dan het geven van een subsidie
aan een klein getal kinderen waarvan de ouders er eerst niet
toe hebben kunnen komen om ze te zenden naar een school
2de klasse, ten einde het hoogere schoolgeld te ontgaan. En
nu zal de gemeente moeten bijspringen om de kinderen, die
op de scholen 3de klasse wat achter gebleven zijn, de schade
op de scholen 2de klasse te doen inhalen! Wanneer nu de
zaak op deze wijze werd geregeld, dat met de ouders van de
kinderen werd te rade gegaan om hen zelf te doen zorgen voor
hoofdelijk onderwijs, ten einde de kinderen het tekortkomende
te doen bijwerken om dezen op die school geplaatst te kunnen
krijgen, dan zou ik zeggendat gaat opmaar nu de ge
meente de kosten te doen betalen voor datgene waarin de
ouders zijn tekort gekomen, daarvan zie ik de verplichting
niet in. Ik zie in de voorgestelde regeling niet anders dan
dat het wordt een gunst voor enkele ouders om hunne kinderen
het verdere onderwijs op een tweede klasse school te doen
genieten.
De heer de Goeje. De heer Pera verkeert eenigszins in
dwaling. De hier bedoelde lessen zijn n.l. in de eerste plaats
bestemd voor de aspirant-kweekelingen. Wanneer de jongelui
als zoodanig zijn aangenomen, worden zij geplaatst op de scholen
2de klasse. Nu komen verscheidene van die kinderen van de
scholen 3de klasse, waar geen onderwijs in het Fransch wordt
gegeven, maar waarvan de leerlingen, wat de overige vakken
betreft, dadelijk in de zevende klasse kunnen worden geplaatst
met het Fransch kunnen zij dan echter niet mee en dat
is werkelijk een groote moeilijkheid. Dat aantal leerlingen nu
wordt vermeerderd met diegenen, wier ouders in beteren staat
gekomen zijn en hun kinderen het onderwijs willen doen
voortzetten. Dat zijn dus eveneens kinderen, die uitstekend
onderwijs hebben gehad, maar ook alleen in het Fransch
tekort schieten. Dat gezamenlijk aantal bedraagt ongeveer
20, en om hen met de anderen gelijken tred te doen houden
is het volstrekt noodzakelijk, dat zij apart onderwijs in de
Fransche taal krijgen. Dat is het doel van dit voorstel, waar
van dus de aanneming zal wezen in het belang van het
onderwijs in de gemeente.
De heer Sijtsma. Mij is wel voor een groot gedeelte het
gras voor de voeten weggemaaid, Mijnheer de Voorzitter,
maar ik wenschte toch nog gaarne iets aan het gesprokene
toe te voegen. Ik heb deze week bijgewoond de vergadering
van de Vereeniging van Christelijke Onderwijzers in Neder
land, waar over de opleiding van de kinderen des volks in
het algemeen en over de opleiding van dezen tot onderwijzers
gulden woorden zijn gesproken en waar men de waarde van
de kennis in het algemeen hoog toonde te willen houden,
hetgeen mij bijzonder genoegen deed. In dienzelfden zin dacht
ik toen ik het voorstel van Burg. en Weth. las: hiervan
zullen de kinderen van het volk kunnen profiteeren, wien
het niet te goed past veel schoolgeld te betalen en wien dus
voor de eerste schooljaren een minder schoolgeld welkom is.
Blijkt het nu, dat de kinderen vlug zijn, waarom de ouders hen
wat meer willen laten leeren, dan kunnen zij nu nog komen
op de school 2e klasse. Dat is dus een exceptioneel geval; en
temeer is dat zoo, omdat die kinderen niet mee kunnen met
het onderwijs in het Fransch, dus waarvoor dan, dunkt mij,
een afzonderlijk onderwijzer moet wezen. Daar komt nog bij,
dat de jongens en meisjes, die vlug zijn, dan nog vlugger
zullen leeren dan de anderen, dus daarom ook nog beter op
deze wijze vooruitkomen. Dus omdat het geheel geldt een
exceptioneel geval en niet de quaestie is om het schoolgeld te
verlagen, maar alleen om de kinderen van hen, die aanvankelijk
zeer bezwaarlijk een hoog schoolgeld konden betalen, nog wat
meer onderwijs te doen genieten, geloof ik, dat wij eene
goede zaak zullen doen met te besluiten tot aanstelling van
zulk een onderwijzer.
De heer Pera. De heeren de Goeje en Sijtsma hebben
eenvoudig bevestigd wat ik heb betoogd. Ik heb gezegd: de
kinderen hebben de school 3e klasse doorloopen en daar
uitnemend onderwijs ontvangen, daarover valt niets te
zeggen; alleen niet in het Fransch, maar dat is een vak,
dat niet wordt onderwezen op de scholen 3e klasse, wel op
die der 2de klasse. Gaan zij dus over van een school 3de
klasse naar een van de 2de klasse dan ontbreekt hun iets.
Wie moet nu zorgen, dat hetgeen hun ontbreekt bijge
bracht wordt? Moet de gemeente daarvoor zorgen, of ligt
dit op den weg der ouders? Ik zou zeggen: het laatste.
Wij hebben een paar jaar geleden een grooten strijd gehad
op dit terrein, en ik zou er nog wel eens aan willen herinneren,
dat wij naast het openbaar onderwijs ook hebben het bijzonder
onderwijs. Het is niet de quaestie of ik op zich zelf genomen
geen belang stel in ontwikkeling, zooals de heer Sijtsma uit
mijne woorden meent te moeten afleiden, maar de quaestie is
eenvoudig, wie zal de kosten van het onderwijs betalen. Had
men zijn kinderen dadelijk gestuurd naar een school 2e klasse,
inplaats van eerst naar een school 3e klasse, dan zou de
gemeente niet behoeven bij te springen. Het ligt op den weg
der ouders om aan hunne kinderen datgene te verstrekken
wat zij noodig hebben, ook in zake onderwijs. Het is niet de
roeping van de gemeente om voor zulk een klein getal kinderen
te zorgendat is niet anders dan een gunst aan enkele ouders,
een uitgaaf geheel in het belang van enkele ingezetenen, en
daarom heb ik bezwaar om mijne stem aan dit voorstel te geven.
De heer de Goeje. De heer Pera vergeet weder dat de
aspirant-kweekelingen volgens de verordening geplaatst worden