74 DONDERDAG 4 JDNI 1903. voorgestelde art. 2 ook niet wordt gesproken van gediplomeerde veeartsen, maar begrijp, dat de eisch dat de te benoemen personen moeten verbonden zijn aan slachthuizen of aan de veeartsenijschool, reeds doet veronderstellen dat zij gediplo meerd zullen zijn. En waar in de laatste zinsnede van mijn redactie staat, dat den Directeur of diens adjunct gelegenheid moet worden gegeven om zich door de commissie te doen hooren, daar is dat geheel iets anders en imperatief voorge schreven dat zij daarvan niet kunnen worden uitgesloten. Onze bedoeling is, dat wij moeten hebben een arbitrage-com missie, die geheel vrij staat en bevoegd tot oordeelen. Het is vreemd, maar wanneer ik de instelling der verschillende ar- bitrage-commissiën naga bij de Departementen van Algemeen Bestuur, dan lees ik altijd, dat de commissie zal bestaan uit drie personen, die in de quaestie tot oordeelen bevoegd zijn en onbevooroordeeld; en wanneer nu in de commissie de directeur zelf zitting neemt, dan is die niet onbevooroordeeld. Indien hij krijgt medezeggenschapdan heeft hij ook een stem uit te brengen en die is van invloed op de uitspraak van de commissie. Burg. en Weth. zeggen, zij zijn ter infor matie geweest in plaatsen met slachthuizen en zijn daarop tot de conclusie gekomen, dat in de commissie de Directeur van het Slachthuis moet zitting hebben. Ik heb dit niet zoo direct kunnen opmerken, maar wel dat zij het allen er over eens zijn, dat het moeten zijn onbevooroordeelde personen, en m. i. zijn de Directeur of diens adjunct van het Slachthuis alhier dat niet, omdat zij zelf reeds de af keurders zijn en dus moeielijk op hun eerste uitspraak kunnen terugkomen; door buiten de commissie te staan, wordt alle schijn van partijdig heid vermeden. De Voorzitter. Burg. en Weth. kunnen zich met de twee laatste alinea's van uw amendement niet vereenigen. Want wat is het verschil tusschen het voorgestelde artikel en uw amendement? Den directeur en diens adjunct uit te sluiten van de benoeming in de commissie en dat wordt door ons niet rationeel en niet billijk geacht, ja het is door ons in het belang van de zaak geacht, dat zij daarin zouden worden benoemd. De redenen daarvoor zijn reeds door mij uiteengezet en inderdaad heb ik aan al het gesprokene niet veel meer toe te voegen. Het is volkomen juist, dat in arbitrage-proto collen altijd wordt gesproken van onbevooroordeelde personen,- maar ik stel daartegenover dat wij hier hebben een exceptio- neele handeling, een nieuw onderzoek waarbij het alleen te doen is om feitelijke gegevens. En nu vraag ik: gaat het aan om bij het onderzoek naar die feitelijke gegevens uit te sluiten dengeen, die het eerste onderzoek heeft gedaan? Bij dat onderzoek moet van het begin af de directeur tegenwoordig zijn om terstond te kunnen aantoonen waar de plekken zijn, die aanleiding tot de afkeuring hebben gegeven. Maar wanneer men zegt, dat de directeur later gelegenheid hebben zal de redenen te ontwikkelen waarom de afkeuring heeft plaats gehad, dan is dat geheel iets anders. Dan is eerst de com missie samengesteld en heeft beraadslaagd, terwijl men daarna pas den Directeur er bij roept om te zeggen waarom de afkeuring heeft plaats gehadmaar inmiddels heeft dan in het object verandering, demonstratie plaats gehad, men is op het object bezig geweest met instrumenten en de directeur kan de plekken niet meer aantoonen. Daarom zijn wij er tegen, dat de directeur of de adjunct zouden worden uitgesloten van de commissie. En dat deze personeu niet onbevangen zouden zijn en niet onbevooroordeeld, hetzelfde bezwaar kan gelden tegen den persoon, die voor den belanghebbende komt, en deze heeft van den beginne af zitting in de commissie. Dan moest om billijk te zijn, de vertegenwoordiger van den belanghebbende ook buitengesloten zijn. Het is hier vooral eene quaestie van billijkheid en daarom kan ik met het amendement niet medegaan. De heer Pera. Ik moet mijne verbazing te kennen geven over de uitlegging door U gegeven aan de uitdrukking: om de reden te ontwikklen waarom de afkeuring heeft plaats gehad. U neemt de vrijheid daarbij eene zekere beperking aan de uitdrukking te geven, waaraan door ons niet gedacht wordt. Het is waarlijk niet onze bedoeling om den Directeur buiten te sluiten. Wij wenschen alleen eene zelfstandige com missie geheel en al staande buiten het slachthuis, en daarbij staat degeen die benoemd is door den belanghebbende en hij die benoemd is door den Directeur geheel gelijk. Er behoeft waar lijk geen vrees te bestaan, dat de Directeur zich niet zal kunnen doen gelden, hij behoeft zich niet tevreden te stellen met het beantwoorden van vragen, hij kan ook zelf wat hij wenschelijk acht aantoonen. Onze bedoeling is alleen, dat de Directeur wel den meest mogelijken invloed zal kunnen uit oefenen, maar geen beslissende stem hebben. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter. Ik zal nu eerst het amendement van den heer Pera in stemming brengen, als hebbende de verste strekking. De heer Pera. M. D. V. Wellicht zal het amendement van den heer van Hoeken als zijnde van wat meer beperkten aard bij velen de voorkeur hebben. Om nu aan sommige bezwaren tegemoet te komen terwijl de hoofdzaak in het voorgestelde door den heer A. J. v. Hoeken JJzn. te vinden is, trek ik mijn amendement in. De Voorzitter. Daar het amendement vau den heer Pera door hem is ingetrokken, zal ik thans het amendement van den heer van Hoeken in stemming brengen. Het amendement wordt in stemming gebracht en verwor pen met 16 tegen 10 stemmen. Tegen stemmen de heeren: van der Lipde Vries, de Goeje, Kaiser, Aalberse, Witmans, van Dissel, van Hamel, Juta, Korevaar, Hasselbach, Fockema Andrese, Verheij van Wijk, van Lidth de Jeude, de Lange en Drucker. Voor stemmen de heeren: A. J. van Hoeken, Bots, Eers tens, J. P. Driessen, Timp, Pera, Bosch, P. J. van Hoeken, Sijtsma en van Tol. Art. 2 in stemming gebracht wordt aangenomen met 23 tegen 3 stemmen. Voor stemmen de heerenFockema Andrese, Sijtsma, Verhey van Wijk, Van Lidth de Jeude, van Tol, de Lange, Drucker, van der Lip, Bots, Kerstens, J. P. Driessen, de Vries, de Goeje, Kaiser, Aalberse, Witmans, Timp, van Dissel, van Hamel, P. J. van Hoeken, Juta, Korevaar en Hasselbach. Tegen stemmen de heeren: A. J. van Hoeken J.Jz., Pera en Bosch. (De heer Fockema Andrase verlaat de vergadering). Beraadslaging over art 3, luidende: De Commissie doet van haar uitspraak zoo spoedig mogelijk, immers uiterlijk binnen 48 uren na hare samenstelling, schrif telijk mededeeling aan Burgemeester en Wethouders en aan den belanghebbende. De heer A. J'. van Hoeken J.Jz. Mijnheer de Voorzitter, de uitspraak der commissie zal worden bekend gemaakt uiter lijk 48 uren na hare samenstelling. Maar hoeveel tijd zal er dan verloopen tusschen het oogenblik van de afkeuring en de samenstelling van de commissie? De Voorzitter. Dat gebeurt natuurlijk met den meest mogelijken spoed, maar wanneer partijen het niet met elkan der kunnen eens wordendan zal er allicht wat langer tijd verloopen dan wanneer men dadelijk eenstemmig is. Daarvoor een bepaald tijdsbestek te noemen is niet zonder gevaar te achten, maar wij kunnen er wel van overtuigd zijn, dat de deskundigen genoegzaam van het gewicht hunner taak door drongen zullen zijn om met den meest mogelijken spoed te trachten zich te constitueeren. Ik zou niet weten op welke andere wijze dat het best te regelen was. 1 De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Het is misschien mogelijk, dat bij een eerste geval eenige moeilijkheid zal kunnen be staan, indien de deskundigen het niet direct eens zijn, maar waarschijnlijk zal dat niet zijn in volgende gevallen. Want wat leert de ondervinding? In andere gemeenten en zoo was het ook hier bij de vroegere regeling van de keuring zijn verschillende personen daarvoor aangewezen, die dan ten spoedigste worden aangeschreven of getelegrafeerd. Nu vond ik het wenschelijk ook een zekere beperking te stellen bin nen welke de commissie na de afkeuring uitspraak zou moe ten doen. Maar ik sta niet bepaald op wijziging op dit punt. De voorzitter. Aanvankelijk is daarover ook door ons wel gedacht, maar wij hebben gemeend aan deze regeling de voor keur te moeten geven, omdat aan meerdere beperking wel moeilijkheden verbonden zouden zijn. Art. 3 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. Beraadslaging over art. 4, luidende: »üe herkeuring heeft plaats op het Openbaar Slachthuis. De kosten daarvan komen, tot een maximum van f 5, voor rekening van den belanghebbende indien de eindbeslissing te zijnen nadeele uitvalt, anders voor rekening van de gemeente. Onverminderd het bepaalde bij de vorige zinsnede wordt de bezoldiging van de beide deskundigen alsmede de hun toekomende vergoeding voor reis- en verblijfkosten door de gemeente uitbetaald. De wijze waarop de gemeente deze kosten op den belang hebbende verhaalt, ingeval de eindbeslissing in zijn nadeel uitvalt, wordt nader door Burgemeester en Wethouders geregeld. De gemeente is in geenerlei opzicht aansprakelijk voor nadeelige veranderingen, welke bij het vee of het vleesch mochten intreden in den tijd tusschen de afkeuring en de eindbeslissing verloopen." De heer van der Lip. M. d. V. Bij mij is de vraag gerezen, of het niet wenschelijk zou zijn te bepalen, dat de kosten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 10