63
Vergadering moet worden beslist of het verzoek zal worden
toegestaan.
Aangezien wij met Commissarissen der Gasfabriek van oor
deel zijn dat tegen de inwilliging geene bezwaren bestaan,
hebben wij de eer U in overweging te geven, in overeen
stemming met de vroeger door U op dergelijke verzoeken
genomen besluiten, Commissarissen te machtigen de boven
genoemde perceelen aan de gasleiding aan te sluiten, onder
voorwaarde dat de aanlegkosten geheel door de aanvragers
zullen worden betaald en onder voorbehoud dat de prijs van
het gas voor verbruikers, buiten Leiden woonachtig, door den
Gemeenteraad wellicht boven het Leidsche tarief kan worden
verhoogd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 179. Leiden, 9 Juni 1903.
Zooals U bekend is, is de vacature, welke ten gevolge van
het overlijden van den heer Dr. T. Zaaijer in de Commissie
voor de Huishoudelijke Verordeningen is ontstaan, nog steeds
onvervuld gebleven.
Daar het ons gewenscht voorkomt dat deze Commissie, die
ingevolge art. '1 der Verordening van den 31sten Jannari 1903
(Gemeentebl. n°. 5) uit 3 leden moet bestaan weder voltallig
zij, vooral met het oog op eene herziening van het Reglement
van Orde voor de vergaderingen van den Gemeenteraad,
hebben wij de eer U in overweging te geven tot de benoe
ming van een lid dier Commissie over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 180. Leiden, 9 Juni 1903.
Door E. J. J. Groeneveld, fotograaf, alhier, wordt bij nevens
gaand adres vergunning verzocht om een houten gebouwtje,
ingericht tot atelier, staande achter het perceel Stationsweg 31,
te mogen verplaatsen naar den tuin achter zijne woning
Stationsweg 13.
Aangezien tegen de aanwezigheid van dit gebouwtje aldaar
geenerïei bezwaar bestaat, geven wij U in overweging aan
E. J. J. Groeneveld de bij art. 3b der Verordening op het
bouwen en sloopen vereischte vergunning tot het hebben van
een houten gebouwlje in den tuin van het perceel Stationsweg
n°. 13 te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Ann den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Eugène Jean
Joosef Groeneveld, fotograaf, wonende Stationsweg 31;
dat hij den 15en Juni a. s, zijn tegenwoordige woning moet
verlaten
dat hij met 't oog op zijn zaak steeds aan eenigen stand
gebonden is;
dat het huis Stationsweg 13 te huur was en daar dit voor
zijn zaak goed gelegen is, hij dat huis gehuurd heeft; dat
hij zijn atelier naar de tuin achter laatstgenoemde woning
gaarne wenschte over te brengen, dat hij onbemiddeld en niet
in staat is een nieuw atelier te doen plaatsen en dus zijn
bestaan in de eerste plaats afhankelijk is van het behoud
van zijn tegenwoordig atelier; dat hij beleefd verzoekt bij het
nemen eener beslissing met 't bovenstaande wel rekening te
willen houden en het zeer in zijn belang zou zijn indien
TIEdelachtbare Heeren in deze spoedig een beslissing zoudt
kunnen nemen, omdat hij den 15 Juni a. s. het perceel
Stationsweg 31 moet hebben ontruimd.
Redenen waarom hij UEdelachtbare Heeren beleefd verzoekt
hem te vergunnen zijn atelier, dat van hout is samengesteld
en staande achter het perceel Stationsweg 31, over te brengen
naar de tuin achter het huis Stationsweg 13.
't Welk doende,
Leiden, 2 Juni 1903. E. J. J. Groeneveld.
N°. 181. Leiden, 10 Juni '1903.
Wij geven Uwe Vergadering in overweging gunstig te be
schikken op het hierbij overgelegd verzoek van J. J. Kruijff
te Sassenheim, om vrijstelling van de betaling van school
geld over den loopenden cursus voor zijne pupil, A. Juta,
aangezien deze den 16en Mei 1.1. de Hoogere Burgerschool
voor Meisjes heeft verlaten om zich naar haren vader te
Paramaribo te begeven.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de onderge-
teekende Jacob Johannes Kruijff te Sassenheim, dat Mejuffrouw
Annie Juta, waarvoor hem de zorg is opgedragen, den 16 Mei
1903 de Hoogere Burgerschool voor Meisjes heeft verlaten,
op verzoek van haren vader, den Heer E. Juta te Paramaribo,
en dat zij zich den 1 Juni naar die plaats zal begeven.
Redenen waarom ondergeteekende verzoekt vrijgesteld te
worden van betaling van schoolgeld (of teruggave zoo het toch
moet betaald worden) van het laatste kwartaal der cursus
van genoemde school.
Hetwelk doende met de meeste hoogachting,
Uw Dw. Dienaar,
Leiden, 25 Mei 1903. J. J. Kruijff.
Aan Edel Aehtb. Heeren Burgemeester
en Wethouders te Leiden.
N°. 182. Leiden, 11 Juni 1903.
Blijkens eene ons door Burg. en Weth. gedane mededeeling
is door de Commissie van Fabricage de wenschelijkheid
ondervonden van een voorschrift, waardoor het reinhouden
der openbare wegenlanenenz. en van daarlangs gelegen
bermenvoorzoover die bijzonder eigendom zijnverzekerd
wordt en meende zij dat zoodanige verplichting kan worden
opgelegd aan de eigenaren.
Derhalve werd door ons op verzoek van Burg. en Weth.
eene hiertoe strekkende aanvulling der Verordening »op wegen,
lanen, straten, enz." ontworpen, welke wij hierbij aan den
Raad ter vaststelling aanbieden. Nadere toelichting vereischt
o. i. deze voordracht niet.
De Commissie voor de Strafverordeningen.
Aan den Gemeenteraad.
VERORDENING, houdende wijziging van de verordening
op wegen, lanen, straten, enz en wateringen en
slooten, van den 6den Juli 1899 (Gemeenteblad n°. 15).
Art. 1.
Tusschen de artikelen 3 en 4 der Verordening op wegen,
lanen, straten, enz. en wateringen en slooten, wordt een
nieuw artikel ingevoegd, luidende als volgt:
Art. 3a. Onverminderd het bepaalde bij artikel 2 zijn de
eigenaren van in artikel 1 sub a genoemde eigendommen
verplicht te zorgen dat zich daarop of op daarlangs gelegen,
hun toebehoorende bermen, geen vuilnis, afval, mest, boom
takken, bladeren of onreine stoffen bevinden.
Art. 2.
Het tweede lid van de strafbepaling van artikel 24 wordt
gelezen als volgt:
De overtreding van artikel 3a wordt gestraft met eene
geldboete van ten hoogste vijf gulden, die van de artikelen
4, 5, 6, 7 en 12, lid 2, met eene geldboete van ten hoogste
vijfentwintig gulden.
N°. 183. Leiden, 11 Juni 1903.
Het uitventen van bladen en geschriften op de openbare
wegen en straten heeft ook hier ter stede, evenals elders,
meermalen tot woelige tooneelen geleid. Niet alleen de inhoud
dier stukken, maar ook en hoofdzakelijk de rumoerige en
uitdagende wijze waarop deze door de venters worden aan
geprezen en te koop aangeboden, gaven herhaaldelijk aan
leiding tot rustverstoring en tot volksoploopenwaarbij het
der politie moeilijk viel om de vrijheid van het verkeer op
den openbaren weg te handhaven, ja zelfs somwijlen om de
veiligheid van personen te beschermen. Grootendeels is dit
te wijten aan het ontbreken van een politievoorschrift be
treffende de uitoefening der z.g. schandaalcolportage. Aan de
hierdoor veroorzaakte orde-verstoring moest, meenden Burg.
en Weth. een einde gemaakt en althans herhaling zooveel
doenlijk voorkomen worden.
Burg. en Weth. zijn daarom te rade geworden, aan Uwe
Commissie de vraag voor te leggen of ook niet alhier de
noodzakelijkheid was gebleken om, gelijk dit in verschillende
gemeenten alreeds geschiedde, de politieverordening aan te
vullen met eene verbodsbepaling, gericht tegen het de open
bare orde verstorend en bedreigend colporteeren van geschrif
ten. Uwe Commissie heeft deze vraag gereedelijk in toestem
menden zin beantwoorddaarbij op den voorgrond stellende,
dat zoodanig voorschrift in geen geval ook maar de strek
king hebben mocht, of zelfs ten doel kan hebben om, be
houdens ieders verantwoordelijkheid voor de Strafwet, de
vrijheid van drukpers te verkorten, maar uitsluitend beoogen