59 Nu de exploitatie van het slachthuis eerst op 1 Mei 1903 is aangevangen en de juiste tijdstippen van de sinds October 1902 gedane betalingen bekend zijn, zijn de bovenvermelde rentebedragen aan eene nadere becijfering onderworpen en blijken zij respectievelijk te moeten worden vastgesteld: Voor het openbaar slachthuis op f 9835.—. Voor het sanatorium op f 8120.— Te zamen /'17955.of ƒ1980.— hooger dan geraamd was. Wij geven U dientengevolge in overweging de hiervoren vermelde begrootingsposten aldus te wijzigen: Volgn. 63a te verhoogen met 1980.en te brengen op ƒ17955-. Volgn 208 te verhoogen met 55.en te brengen op/8120. Volgn. 209 te verhoogen met 1925.en te brengen op 9835.-. Volgn. 56a te verhoogen met 1980.en te brengen op 17955.- en volgn. 36 te verminderen met 1980 en uit te trekken op f 245045. De hierop betrekking hebbende staat model C wordt hier nevens ter vaststelling aangeboden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 162. Leiden, 27 Mei 1903. Tijdens de openbare behandeling der begrooting voor 1903 en wel in de raadszitting van 30 October j.l. werd eene dis cussie gevoerd naar aanleiding van den post Kosten voor het Gymnasium" onder volgriommer 156, meer bepaald over de onder art. 3b rnet 300.— uitgetrokken som aan «boeken voor prijzen". - Reeds in het Algemeen Verslag was het stelsel der uitdeeling van prijzen bij promotie der leerlingen van het Gymnasium besproken en bij de beraadslaging werden èn de wijze Waarop dit uitgevoerd werd èn het stelsel zelf aan kritiek onderworpen. Tot een amendement om het, als gebruikelijk, ook nu weder uitgetrokken bedrag te schrappen, kwam het echter niet, omdat de Raad medeging met ons voorstel om ten deze af te wachten of onder den nieuwen rector, wiens optreden des tijds aanstaande was, eene gewijzigde zienswijze omtrent het bestreden stelsel zich openbaren zoude; de Raad zoude dan nader in de gelegenheid gesteld worden, het punt in kwestie opzettelijk te behandelen. De begrootingspost werd alzoo on veranderd goedgekeurd. Nadat de nieuwe rector 1 Januari zijne functie had aan vaard, wendde ons College zich met het oog hierop, in de vorige maand andermaal tot Curatoren van het Gymnasium en mochten wij van het Curatorium in antwoord een schrijven ontvangen, hetwelk ter kennisneming aan den Raad overgelegd wordt. Aan den inhoud dezer missive, welker slotsom luidt «dat een voorstel tot afschaffing van het prijzenstelsel bij Curatoren geen overwegend bezwaar zou ontmoeten", meenen wij ons te kunnen gedragen. Daar de maatstaf voor het toe kennen van prijzen, namelijk de bij den huisarbeid betoonde vlijt, maar zeer zelden met juistheid kan worden aangelegd, omdat den leeraar de gegevens ter beoordeeling ontbreken, daar die niet altijd uit de gemaakte vorderingen zijn af te leiden, en dientengevolge het doel der toekenning van prijzen niet bereikt wordt, is hiermede ook het stelsel geoordeeld. Al moge er dus, met Curatoren, reden kunnen zijn voor ge hechtheid aan «oude vormen en instellingen, verbonden aan het Gymnasium", waartoe zeer zeker ook de prijsuitdeeling bij promotie behoort, toch aarzelen wij niet om, op den door ons aangegeven grond, de afschaffing voor te staan, in deze het voorbeeld volgende door verschillende andere gymnasia gegeven. Op de eerstvolgende aan te bieden begrooting zal de Raad alzoo geen gelden voor dit doel vinden uitgetrokken. Wij doen echter niet het voorstel om de alreeds toegestane gelden hiervoor niet te besteden, omdat ons stellig verzekerd is, dat zoodanig besluit bij de leerlingen veel teleurstelling wekken zoude en ook, waar de verwachting werd gewekt, allicht schadelijk zoude kunnen werken op het onderwijs. En in ieder geval toch zou een dergelijke onverwachte maatregel niet van zekere hardheid zijn vrij te pleiten, die o. i. beter dient te worden vermeden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No 163. Leiden, 27 Mei 1903. Ten vervolge op onze voordracht d.d. 19 Mei jl. (lng. St n°. 159), hebben wij de eer U hierbij over te leggen het tweede gedeelte van het primitief kohier der plaatselijke directe be lasting voor 1903, omvattende de wijken VI XII, waarvan de proefdrukken aan de raadsleden zullen worden toegezonden. Bij onveranderde vaststelling ook van dit gedeelte, zal het belastbaar inkomen van het geheele kohier bedragen de som van 6818185. Op de begrooting voor 1903 is als zuivere opbrengst van deze belasting een bedrag van f 247025 uitgetrokken; bij aan neming van ons voorstel d.d. 26 Mei jl. (lng. St. n". 157) zal dit bedrag evenwel verminderen met 1980.en op ƒ245045. worden vastgesteld. Blijkens de Memorie van Toelichting op de begrooting is in deze som begrepen de opbrengst van de suppletoire kohieren, geraamd op 4000.—het primitief kohier zal mitsdien een zuiver bedrag van 241045 moeten opleveren. Aangezien bij de heffing nu moet worden gerekend op 5% verlies voor kwade postenzal een bedrag van 253.732. moeten worden geheven, overeenkomende met 3.721 van het belastbaar inkomen. Wij geven U alsnu in overweging tot eene heffing van 3.72 te besluiten waardoor eene opbrengst van ƒ253636. wordt verkregen en tot de vaststelling van het kohier over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 164. Leiden, 28 Mei 1903. In de vergadering van 23 April j.l. werd, op ons voorstel, de ontwerp-verordening, regelende de herkeuring van afgekeurd vee en vleesch van de agenda afgevoerd, ten einde ons in de gelegenheid te stellen om de daartegen in twee adressen van verschillende zijden geopperde bedenkingen nader te overwegen. Wij hebben ons hiermede bezig gehouden en de aanvankelijk voorgestelde regeling getoetst aan die bezwaren en de van sommige zijden ons kenbaar gemaakte voorstellen tot wijziging der ontworpen bepalingen. Als gevolg van ons beraad en in overleg met Uwe Commissie voor het Openbaar Slachthuis, bieden wij U thans opnieuw de Concept-verordening aan, die, zooals U blijken zal, op verschillende punten niet onbelangrijke wijzigingen onderging. In hoofdzaak komen die hieiop neer: dat vervallen is de tweede keuring, zoodat, bij niet-berusting in de afkeuring, aanstonds herkeuring moet worden aangevraagd; dat zulks binnen 12 uren moet geschieden; dat voorzien is voor het geval de deskundige van den belanghebbende en die van de gemeente niet tot eenstemmigheid geraken over den derden deskundige; dat een termijn is aangegeven binnen welken de herkeuringscommissie met haren arbeid moet gereed zijn en eindelijk, dat een maximumbedrag voor herkeuringskosten ten laste van den in het ongelijk gestelden belanghebbende vastgesteld is. De meeste dezer wijzigingen of aanvullingen hebben geen toelichting noodig, daar zij voor zichzelven spreken. Twee punten blijven echter overig, waaromtrent eenige toelichting gewenscht voorkomt. Ten eerste: het vervallen der tweede keuring. Waar gebleken is dat belanghebbenden zie het adres der beide slagers-vereenigingm geen prijs stellen op deze 2e keuring eigenlijk voorloopige herkeuring welke, geheel in hun belang, den omslag eener formeele herkeuring kan doen ontwijken, daar oordeelen wij, met de Commissie voor het Slachthuis, het raadzaam dezen voorgestelden maat regel te doen vervallen ten einde eenstemmigheid betreffende het voorgestelde zooveel doenlijk te bevorderen. Wat het tweede cardinale punt betreft, waaromtrent zich verschil heeft geopenbaard, de wijze van samenstelling der herkeuringscommissie hieromtrent meenen wij ter wille van eenstemmighefd eenzelfde offer niet te mogen doen. Het blijft, na zeer ernstig beraad, onze overtuiging, dat, wil men eene werkelijk deskundige, tot oordeelen alleszins bevoegde Commissie, de personen, die daarvan deel uitmaken, behooren öf directie te hebben over een Openbaar Slachthuis öf belast te zijn met het onderwijs in vleeschkeuring aan 's Rijks Vee artsenijschool. In dien weg toch alleen wordt de hier noodige kennis en ervaring opgedaan, getuigen de overgelegde ver klaringen van directeuren van elders gevestigde openbare slachthuizen, en ook de Commissie voor het Slachthuis steunt ons gevoelen in deze op krachtige wijze. Wat ten slotte betreft den in het adres van het «Veefonds Leiden" geuiten wensch, om van de herkeuring uit te sluiten den ambtenaar, die het vee of vleesch afkeurde, met de Commissie voor het Slachthuis zijn wij het eens, dat de her keuring in hoofdzaak een wetenschappelijk onderzoek vormt, eene expertise om uit te maken of mogelijk bij de keuring een abuis werd begaan. De stelling dat de ambtenaar die afkeurde aldus rechter wordt in eigen zaak, houdt alzoo geen steek, want het komt hier aan op feitelijke gegevens, die door de alreeds gedeeltelijke verwording of vervorming van het object, meestal alleen zullen kunnen blijken uit demonstratie van hem, die het eerste onderzoek instelde en wiens voor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 9