50
Wij stellen U voor op hunne aanslagen af te schrijven de
sommen in kolom 11 van die lijst vermeld.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 150. Leiden, 15 Mei 1903.
Wij hebben de eer U voor te stellen, de tiend van de onder
Leiderdorp te veld staande aardappelen, evenals vorige jaren,
ook over het jaar 1903, ondershands, tegen taxatie, aan de
tiendplichtigen af te staan.
De administratie van het kroondomein, dat voor de helft
deelgerechtigd is in deze tiendheffing, kan zich, blijkens ont
vangen mededeeling, met deze regeling vereenigen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 151. Leiden, 15 Mei 1903.
Onder overlegging van nevensgaand verzoek van Mej. J. M.
Nassau Noordewier om eervol ontslag uit hare betrekking
van leerares in de Nederlandsche taal aan de Hoogere Bur
gerschool voor Meisjes alhier, en van de daaromtrent inge
komen adviezen van de Commissie van Toezicht en van den
Inspecteur op het Middelbaar Onderwijs, hebben wij de eer
U mede te deelen dat er ook onzerzijds tegen inwilliging van
het verzoek geen bezwaar bestaat.
Wij geven U mitsdien in overweging aan Mej. J. M. Nassau
Noordewier, op haar verzoek, met ingang van 1 September a. s
eervol ontslag uit hare betrekking te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 29 April 1903.
Naar aanleiding van uw schrijven van 17 April 1903 N°. '10
A/23 en onder terugzending van het daarbij ontvangen request
van Mei. J. M. Nassau Noordewier, leerares aan de Hoogere
Burgerschool voor meisjes alhier, hebben wij de eer U te
adviseeren aan haar het in het verzoek gevraagde ontslag
tegen 1 September eerstkomende eervol te verleenen.
De Commissie van Toezicht op het
Middelbaar Onderwijs,
H. A. Lorentz, Voorzitter.
H. M. A. Coebergh, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
's-Gravenhage, 13 Mei 1903.
In antwoord op Uw schrijven, hiernevens vermeld, heb ik
de eer U te berichten, dat er bij mij geen bezwaar tegen
bestaat, dat aan Mejuffrouw J. M. Nassau Noordewier tegen
1 September e. k. een eervol ontslag verleend worde, uit hare
betrekking van leerares aan de hoogere burgerschool voor
meisjes in Uwe gemeente en zulks gelet op haar verzoekschrift
d.d. 10 April 1903.
De Inspecteur van het M. Onderwijs
J. Campert.
Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de onderge-
teekende, Johanna Maria Nassau Noordewier, leerares aan de
Hoogere Burgerschool voor Meisjes, dat zij, wegens voorge
nomen huwelijk, met ingang van 1 September a. s. eervol
ontslag uit die betrekking verzoekt.
Hetwelk doende enz.
J. M. Nassau Noordewier.
Leiden, 10 April 1903.
NO. 152. Leiden, 15 Mei 1903.
Bij nevensgaand adres verzoekt Mej. M. Verkerk teruggave
van betaald schoolgeld, Lager Onderwijs, over het volle vierde
kwartaal van den loopenden cursus, voor hare dochter die,
wegens vertrek uit de gemeente, de school 2e klasse voor
Jongens en Meisjes heeft verlaten. Aangezien ons bij onder
zoek gebleken is dat adressante eerst den 20en April 1.1., aan
het hoofd der school heeft kennis gegeven dat hare dochter
niet langer de lessen zoude volgen en deze dan ook eerst op
dien datum wegens vertrek uit de gemeente als leerlinge dier
school is afgeschreven, geven wij Uwe Vergadering in over
weging op het verzoek van Mej. Verkerk om restitutie van
betaald schoolgeld gunstig te beschikken, doch deze teruggave
slechts te verleenen over de maanden Mei en Juni tot een
bedrag van 2 60.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen ondergeteekende
Mejuffrouw M. VerkerkMecklenburger-Hof te Wassenaar,
dat zij beleefdelijk terugbetaling verzoekt van betaald school
geld over de maanden April, Mei en Juni, aangezien haar
dochter, Johanna Pijper, sedert 1 April, wegens verhuizing
naar Wassenaar, de Openbare Lagere School (hoofd de Heer
D. J. M. de Hondt) verlaten heeft.
't Welk doende enz.
M. Verkerk.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
N°. 153. Leiden, 18 Mei 1903.
Nu het slachthuis eenigen tijd in werking is, bleek de wen-
schelijkheid, dat den Directeur, evenals dit met andere hoofd
ambtenaren het geval is, een voorschot uit de gemeentekas
wordt verstrekt teneinde hem in staat te stellen betalingen
te doen, welke geen uitstel kunnen lijden en welke dus niet
op de gewone wijze kunnen worden gemandateerd. Waar die
betalingen, gelijk nu reeds gebleken is, vrij hoog kunnen
loopen, kan niet worden verlangd dat deze steeds door den
Directeur uit eigen kas worden voorgeschoten.
Wij stellen u daarom voor den Directeur van het slachthuis
een voorschot uit de gemeentekas toe te kennen van 1000.
welk bedrag in het begin van het jaar te zijner beschikking
gesteld, aan het einde daarvan weder door hem moet worden
verantwoord. Blijkt deze som in den loop van het jaar niet
voldoende te zijn, om daaruit zijne voorschotten over een geheel
jaar te bestrijden, zoo kan het inmiddels bij tusschentijdsch
mandaat weder worden worden aangevuld.
Op grond van een en ander geven wij U in overweging,
tot de vaststelling van den hierbij overgelegden suppletoiren
begrootingsstaat over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 154. Leiden, 18 Mei 1903.
Wij hebben de eer U hierbij over te leggen het door de
Gezondheidscommissie uitgebracht advies omtrent ons onder
n°. 143 der Ingekomen Stukken opgenomen voorstel om niet
over te gaan tot eene proefneming met de biologische reini
ging van het Leidsche rioolvocht. En het is niet zonder vol
doening dat wij daarbij tevens kunnen constateeren, dat de
conclusie, waartoe wij na rijpe overweging kwamen, ook door
die commissie wordt aanvaard. Want, hoezeer wij het ook
moeten betreuren, dat de door ons voor gestelde oplossing van
het rioleeringsvraagstuk eigenlijk geen oplossing is, dat dit
vraagstuk, ook na de uitvoering van de door ons nader voor
te stellen werken, voor deze gemeente zal blijven wat het was,
een vraagstuk in den vollen zin des woords, zoo mag toch
zeker het feit dat ook de Gezondheidscommissie ons geen
andere oplossing weet aan de hand te doen, worden aange
merkt als een bewijs dat het vraagstuk der rioleering door
ons met al den ernst en al de nauwgezetheid is onder de
oogen gezien, waarop de verzorging van dit zoo gewichtig
gemeentebelang kan aanspraak maken.
Met ons toch kwam de Gezondheidscommissie tot de conclusie,
dat financieele overwegingen van de uitvoering zoowel van
het plan-Dekhuyzen als van dat van den heer Broekman moesten
doen afzien, dat van de biologische reiniging van het riool-
vocht (afgescheiden nog van de ook hier geldende financieele
bezwaren) vooralsnog met zekerheid weinig te verwachten
was, en dat, al wordt dit (dan ook door haar niet uitdrukkelijk
verklaard, ook de toepassing van andere stelsels niet tot een
bevredigende oplossing leiden zou.
En wanneer dan ten slotte de commissie zegt, dat zij echter
niet verder met ons meegaat, waar het onze plannen voor de
toekomst betreft, dan is dit toch meer schijn, dan werkelijkheid.
Immers, het spreekt toch wel van zelf, dat wij bij de demping en
rioleering der meest vervuilde slooten er zooveel mogelijk naar
zullen streven om, door de afvoerriolen zooveel mogelijk
buiten het centrum der gemeente te doen loozen, de wateren
der binnenstad voor verdere verontreiniging te vrijwaren.
En evenzeer is het duidelijk, wij zeiden het reeds vroeger,
dat door ons daarbij volgens een vast plan zal worden te
werk gegaan. En bij dat plan zal zeker ook zooveel mogelijk
worden rekening gehouden met de mogelijkheid van latere