GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. IXGEKOMEK STEKKEN. N°. 142. Leiden, 13 Mei 1903. De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering mede te deelen dat zijwanneer door U wordt besloten de Commissie van beheer van Endegeest en Rhijngeest te mach tigen tot een uitgaaf van ƒ5000.voor eene uitbreiding van het waschhuis op Endegeest, geen bezwaar heeft tegen de voorgestelde wijze van dekking dier uitgaaf en U in overweging geeft tot vaststelling van den aangeboden suppletoiren be- grootingsstaat te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 143 Leiden, 30 Maart 1903. Nog steeds wacht het rioleeringsvraagstuk in deze gemeente op een oplossing. Niet ten onrechte werd in een dezer dagen bij Uwe Ver gadering ingediend adres de verzuchting geslaakt, dat de gemeente nog steeds in gebreke was gebleven aan de geannex eerde gedeelten der omliggende gemeenten de hun vóór de grensuitbreiding toegezegde rioleering te verschaffen. Ten onrechte evenwel wordt het in dat adres voorgesteld, als zou de gemeente ook al dien tijd hebben stil gezeten en niets hebben beproefd om hare belofte (wier vervulling trouwens niet slechts in het belang der nieuwe stadsgedeelten, maar evenzeer in dat der oude stad zelve zou zijn) na te komen. Nauwelijks toch had de grensuitbreiding den len Augustus 1896 haar beslag gekregen of reeds den 28en November d. a v. (Zie lngek. Stukken No. 280) werd u onzerzijds gewezen op de dringende noodzakelijkheid, dat een vast plan voor de uitlegging der gemeente, niet slechts voor zooveel betreft den aanleg van nieuwe straten en het tot stand brengen van meer verbindingen tusschen oude en nieuwe stad, maar ook ten aanzien van de eventueele demping van singelgrachten en slootenrioleering enz. zou worden ontworpen, ten einde ons tot richtsnoer te strekken bij de uitvoering der verschillende werken, welke de grensuitbreiding moest tengevolge hebben En Uwe Vergadering, met ons overtuigd dat alleen een vast werkplan, op deskundig advies opgebouwd, voor eventueele teleurstellingen in de toekomst zou behoeden en tevens tot besparing van kosten zou leiden, stelde in hare vergadering van den 3en December 1896 een crediet van 3000.ter onzer beschikking ten einde het door ons gewenschte deskundig advies in te winnen. Den 31en Mei 1897 kwam daarop het rapport van den heer G. J. de Jongh, Directeur der Gemeentewerken te Rotterdam, die welwillend de hem door ons verstrekte opdracht had aanvaard vergezeld van een tweetal uitbreidingsplannen, een voor het noordelijk en een voor het zuidelijk deel der gemeente, bij ons college in. In een later met de commissie van fabricage gehouden gemeenschappelijke vergadering werd het nader door hem toegelicht en uiteengezet, en mocht het in zijn hoofdtrekken aller instemming en goedkeuring wegdragen. Eerst toen was dus het oogenblik gekomen, waarop de uit voering van nieuwe werken, door de grensuitbreiding vereischt, de aanleg van bruggen tusschen de nieuwe en de oude stad, de verbetering van woningtoestanden, de rioleering der nieuwe stadsgedeelten, met vrucht kon worden ter hand genomen. In het bijzonder de rioleering eischte aanstonds voorziening. Eerst daardoor toch zou in de aangehechte deelen, die tot dusver schier van iedere rioleering verstoken waren, een einde kunnen gemaakt worden aan de onhygiënische toestanden van vervuiling, die daar sinds jaar en dag hadden bestaan en wier schadelijke invloed bij den dag dreigde te vergrooten. Bij dat onderzoek diende echter niet slechts het oog gericht te worden op de nieuwe stad alleen, maar moest ook met de nooden der oude stad worden rekening gehouden. Immers ook in de oude stad zelve werden tal van kwalijk riekende, door de opneming van den inhoud der riolen en van het afvalwater der fabrieken verpeste grachten en grachtjes aan getroffen. Daarin op afdoende wijze te voorzien was vóór de grensuitbreiding niet mogelijk. Zoolang de gemeente geen zeggenschap had over de haar nauw omsluitende terreinen van andere gemeenten en de daar bestaande misstanden vrijelijk zouden kunnen voortduren, zou iedere verbetering slechts ten halve doel treffen. Iedere verergering van de toe standen op de grenzen onzer gemeente moest noodwendig schadelijk op den toestand onzer eigene wateren terugwerken. Thans evenwel, nu de grensuitbreiding had plaats gehad, kon en moest het vraagstuk van de reiniging der openbare 1 wateren in zijn geheel worden onder de oogen gezien. Een algeheel rioleeringsplan, waarbij aan de misstanden in oude en nieuwe stad beiden voor goed een einde zou worden ge maakt, moest worden ontworpen. Een opdracht in dien geest aan den eigen deskundige der gemeente gedaan, kon echter vooralsnog geen doel treffen. De toenmalige gemeente architect, de heer Paul, verliet den len November 1897 den dienst der gemeente en moest de uitvoering van deze opdracht aan zijn opvolger overlaten. De nieuw benoemde Directeur der gemeentewerken, de heer Broekman, had uit den aard der zaak eerst eenige maanden noodig om zich met den voor hem geheel nieuwen werkkring en de topografie der gemeente vertrouwd te maken. Bovendien werd hij reeds aanstonds belast met het ontwerpen en uitwerken van plannen voor den bouw van een openbaar slachthuis, een moeielijke en omvangrijke arbeid, die in den beginne al zijn tijd en krachten in beslag nam. Niettemin mocht hij er in slagen reeds den 4en April 1899, dus nog geen l£ jaar na zijn in functie treden, een volledig en afdoend plan van rioleering dezer gemeente bij ons college in te dienen. Het is u bekend, waarom dit plan tot zelfs geen punt van overweging in Uwe Vergadering heeft uitgemaakt. De totaal- kosten van het plan Broekman, volgens hetwelk alle faecaliën, alle menagewater en alle afvalwater der Leidsche fabrieken door een persbuis naar zee zouden worden afgevoerd, werden door hem begroot 1 550.000.de kosten van onderhoud en exploitatie op f 25000.— jaarlijks. Dit laatste bedrag verhoogd met de voor rente en aflossing van het aanlegkapitaal benoo- digde som, wijst een bedrag aan van 100.000.waar mede het budget der gemeente door de uitvoering van het plan Broekman in de eerste 60 jaren zou worden belast. Om dezelfde reden kon ook het vereenvoudigde plan van den toenmaligen Wethouder van Fabricage Dr. M. C. Dek- huyzen, als nota aan het rapport van den heer Broekman toegevoegd, geen genade in onze oogen vinden. Het plan Dek- huyzen beoogde, zooals u bekend is, een partieele uitvoering van het plan Broekman; die deelen der gemeente, waar de toestand der openbare wateren nog geen reden tot klagen gaf, zouden, althans voorloopig, niet aan het nieuwe rioolnet worden aangesloten. Overigens ging het plan Dekhuyzen van geheel dezelfde grondgedachte uit als dat van den heer Broek man. Ondanks de partieele uitvoering zouden de kosten daarvan dan ook nog f 980.000.bedragen. Toch werden beide plannen, al moesten ook de daaraan verbonden kosten een onoverkomelijk beletsel zijn tegen hunne uitvoering, niet zonder meer door ons terzijde gelegd. Het is duidelijk, dat wij in een zoo gewichtige aangelegenheid niet uitsluitend op ons eigen niet-deskundig oordeel wenschten af te gaan en evenmin er toe konden besluiten het denkbeeld eener algemeene rioleering dezer gemeente prijs te geven, alleen omdat het door den heer Broekman ontworpen plan financieel onuitvoerbaar was gebleken. Vandaar, dat wij, daar toe door u gemachtigd in uwe besloten vergadering van den 15en Juni 1899, bij onze missive van den 24en Juni d. a. v. aan een commissie van deskundigen,-bestaande uit deheeren G. J. de Jongh, Directeur van Gemeentewerken te Rotterdam, J. de Koning, Civiel-ingenieur te Nijmegen en J. W. C. Tel- legen, Directeur van Gemeentewerken te Arnhem, een drietal vragen ter beantwoording voorlegden. Deze vragen waren als volgt geformuleerd: 1. Is het stelselwaarop het ontwerp-plan van rioleering der gemeente Leiden van den heer Broekman gebaseerd iste verkiezen boven elk ander stelselwelk ook? 2. Is de berekening der kosten van uitvoering van het plan en van die der exploitatie juist? Of kunnen die kosten eenige ver mindering ondergaan 3. Indien het voorgedragen stetsel naar uw oordeel niet het beste is of de kosten van uitvoering van het plan geene vermindering kunnen ondergaan, welke andere wijze van voorziening beveelt gij dan aandaarbij zooveel mogelijk rekening houdende met de finan- cieele draagkracht dezer gemeente? terwijl ter nadere toelichting van de laatste vraag tevens werd medegedeeld, dat naar ons oordeel voor rente en aflossing der te sluiten geldleening en de kosten van onderhoud en exploitatie jaarlijks een bedrag van ten hoogste f 50.000. zou kunnen worden beschikbaar gesteld. Het antwoord op de bovenstaande vragen, vervat in het d.d. 4 September 1900 aan ons college uitgebracht rapport, is u bekend. Eenstemmig bleek de commissie van meening, dat »het stelsel, waarop het ontwerpplan van rioleering der gemeente Leiden van den heer Broekman gebaseerd is, bij den tegen- woordigen stand van wetenschap en techniek te verkiezen is boven elk ander." De raming der aanlegkosten kwam haar ruim voor en zou gevoegelijk, meende zij, met ƒ350.000.kunnen worden verminderd en dus tot f 1.200.000 kunnen worden terug gebracht. De raming der exploitatiekosten scheen haar juist, terwijl die der onderhoudskosten zeker voor vermindering vat baar was. Hierdoor kon, meende zij, de beantwoording der in de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 1